zaterdag 16 april 2011

ROGER NUPIE - Abrikozen voor Ali

.


ABRIKOZEN VOOR ROGER

In de hedendaagse poëzie is het bon ton om ingehouden te schrijven over tragedies, rampen, oorlog, in plaats van uit te pakken met exuberante beschrijvingen om de emoties eens goed op te schudden of maar geen detail over te slaan.
Het maakt hierbij niet uit of het onheil van persoonlijke aard is of een compleet volk treft. Zoals Marga Minco, met name in 'Het bittere kruid', liet zien wat een ingehouden toon voor het proza kon betekenen, bewees Armando in de poëzie, maar niet alleen hij natuurlijk, dat slechts een paar woorden, mits zorgvuldig gekozen, in staat waren een complete wereld vol ellende op te roepen. Beide auteurs worden met elkaar verbonden door een fascinatie voor het fenomeen macht, en vooral het ontbreken daarvan, de onmacht, de machteloosheid. Let op het verschil tussen deze twee begrippen.

Roger Nupie (º1957, Keerbergen), die zich in 'Abrikozen voor Ali' eveneens op deze thematiek richt, zal het werk van deze schrijvers wel gelezen hebben en wie weet bestudeerd maar wekt de indruk dat hij zelf voor zijn overdracht ook niet anders dan op een uitgebeende zegging uit kon komen.
De grote vraag bij zo’n aanpak is natuurlijk: hoe ver kun je als dichter gaan? En, als lezer? Waar staat weliswaar geen woord teveel maar breekt de poëtische spanning door gebrek aan samenhang of context? Bereikt, anders gezegd, Nupie zijn doel? En hoe zou dat doel dan moeten luiden?

De titel is afkomstig van de in Irak gebezigde uitdrukking ‘morgen zullen er abrikozen zijn’, wat zoveel betekent als ‘na regen komt zonneschijn’. De associaties die dit gezegde oproept zijn eerder onschuldig en liefdevol. Al in de tweede regel van het inleidende gedicht van dit dunne bundeltje echter vernielt een raket het huis waarin een twaalfjarige Ali ligt te slapen. In regel 3 wordt zijn zwangere moeder daardoor gedood en in regel 4 ook nog eens zijn vader en broertje. Ali overleeft maar is wegens brandwonden zwaar gewond. Er is sprake van oorlog en vijandelijke partijen als Amerika en Engeland. De inleiding doet z’n werk, de toon is gezet: deze poëzie gaat over de aanval op Irak of moet ons daaraan doen denken!
Is deze pakkende eerste tekst weliswaar nog strofisch gebouwd maar ook bladvullend lang en verhalend van toon, bijna alle volgende pagina’s bevatten korte tot ultrakorte teksten, waarvan geen enkele een titel draagt. Nupie verwijst nergens meer direct naar Irak, zodat de inleiding een metafoor genoemd mag worden voor alle situaties waarin onschuldigen geslachtofferd worden. Welke omstandigheden zijn daarvoor inderdaad meer geschikt dan een oorlogssituatie? En zeker een die ongelijkwaardigheid kent, met één technisch oppermachtige partij.

Degene die daaraan mocht twijfelen, drukt Nupie nog snel even met de neus op een citaat van Willem Brakman: "Taal noch teken, ook na de oorlog niet".
De poging om deze ontlening waarheidsgehalte te geven, bevat al direct een van de vele contradicties van de bundel want Nupie kan niet anders dan met taal en teken aangeven dat er geen taal en teken zullen overblijven. Daar zit meteen ook zijn kracht want wie weinig woorden wil gebruiken is gedwongen om extra stijlmiddelen in te zetten zoals tegenstellingen dus ja, en humor. Beide toepassingen worden door Nupie uitstekend gebruikt, hij laat ze zelfs herhaaldelijk samenvallen. Natuurlijk moet hij daarbij voor de humor uitwijken naar ironie en sarcasme, zoals in het titelloze:


Geen hoofdpijn
maar ook

Geen
hersenpan.



Dit is, voor alle duidelijkheid, het hele gedicht. Voor wie niet in staat is het begrip poëzie van een optimaal breed begripskader te voorzien: geef toe dat het op z’n minst een doordenkertje is.
Ik zelf, en ik wil niet bekrompen zijn, vind deze vier regeltjes op zich geen poëzie. Maar ik ken er wel een poëtische functie aan toe, in het geheel van de bundel. Ze bepalen mede de toon en de sfeer van 'Abrikozen voor Ali'. Nupie is intelligent genoeg om te beseffen dat hij niet kan volstaan met alleen dit soort regelbeten. Zijn bundel heeft hier en daar een ankerplaats nodig. Daarin voorziet hij met een paar langere teksten, zoals:


Wat een dolle bende toch,
deze heren op rijpere leeftijd.

Rondedansjes, soldatenliederen,
Old Shatterhand, Winnetou.

Herinneringen als zoete koek,
overslaande stemmen.

Voortreffelijke heren, beetje mank,
maar voorwaar nog monter.

Plots motregen.
Een minuut stilte.



Hierin komen nog twee andere kenmerken aan bod: het gebruik van werkwoordloze zinnen, zodat de lezer aangespoord wordt die aan te vullen (en er als co-auteur vanzelf meer bij betrokken raakt), plus het spelen met beelden die op het eerste gezicht niet veel met elkaar te maken hebben en zich soms uitgesproken vrolijk en daarmee onschuldig voordoen.
Soms is Nupie, en dan duikt alweer zijn vijfde kenmerk op, nog dwingender, kapt hij zinnen vroegtijdig af zoals in de tweede helft van:


Amputeer zijn tweede been,
het eerste heeft hij nooit gemist.

Wat er aan romp rest,
gooi het weg.

Vergeet de voetstappen
die hij achter zich!

Bijtijds omdraaien:
een gewaarschuwd man-

Aan flarden even later,
want te laat bespeurd.



Hier is hij er voorbeeldig in geslaagd de onrust en schrik van een bedreigende situatie in taal te vangen. Aan vaardigheden geen gebrek dus, Nupie is een onderlegde dichter!

Om nog even op zijn bedoeling terug te komen. Die kan niet anders uitgelegd worden dan als de behoefte een fel protest te laten horen tegen oorlog, tegen de misdaden die onder die noemer plaatsvinden, tegen de rechteloosheid, tegen het kwaad dat ook onlosmakelijk bij onze soort hoort. Zoals Armando al als puber ontdekte, toen hij voor het eerst foto’s van vernietigingskampen zag, als onderschrift las: ‘Onmenselijke handelingen’, en tot de conclusie kwam dat het gebeurde helemaal niet onmenselijk was maar juist menselijk!
Nupies onderwerp is dus helemaal niet origineel maar dat is oorlog evenmin, al verandert het gezicht ervan steeds, en juist daarom moeten er ook bundels als Abrikozen voor Ali blijven verschijnen, niet in naam van de poëzie maar in naam van alles waar de poëzie voor wil staan! Vanuit deze gedachte heeft Roger Nupie zeker zijn doel bereikt, hij is gaan weten, hij heeft zijn stem verheven, hij heeft niet gezwegen!
Wat zijn woorden zouden kunnen bereiken is echter een andere discussie. Zijn lezers zullen het natuurlijk met zijn bevindingen eens zijn, er zullen enkele recensies verschijnen en misschien bestellen ook wat bibliotheken het bundeltje maar dan houdt het ook wel op…

Maar wat is het alternatief?



Roger Nupie – Abrikozen voor Ali. De Oostakkerse Cahiers, 2005. ISBN: ontbreekt

Foto: Vera Seppion

Albert Hagenaars, mei 2006

dinsdag 5 april 2011

PAUL CLAES - Glans Feux

.


EEN RECYCLIST IN VOL ORNAAT

Het gebeurt niet alleen op de markt maar ook in de boekwinkel! De laatste jaren worden we steeds vaker verwend met meertalige bundels. Paul Claes deed ook een duit in dat al luider rinkelende zakje, en terecht, want als iemand zich lange tijd door andere talen en culturen liet doordesemen dan wel een ouwe rot op vertaalgebied als deze 57-jarige medewerker van de Leuvense universiteit. Hij vertaalde werk van o.m. Catullus, Rimbaud, Mallarmé en, samen met Mon Nys, Joyce, won voorts terecht de prestigieuze Nijhoff-prijs (in 1996) en herschreef in De Phoenix, die bol staat van pastiches en verwijzingen naar de klassieke letteren en hem aan een Libris-nominatie hielp, het leven van de 15e-eeuwse Italiaanse denker Picodella Mirandola. Ik noem deze roman alleen al omdat hier het thema opduikt dat ook in zijn nieuwe poëziebundel een grote rol speelt: de tegenstelling tussen de klassieke en moderne westerse samenleving: het ene ongebroken wereldbeeld tegenover de versplinterde beleving van de realiteit waaraan wij onze kicks ontlenen.

De titel van zijn recent verschenen 'Glans/Feux – gedichten/poèmes' geeft het al aan, het gaat om poëzie in het Nederlands en het Frans maar de betreffende gedichten zijn geen directe vertalingen. Anders zou de bundel ook wel Glans/Clarté of Glans/Lueur of Glans/Brillance geheten hebben.

'Feux' is ouder; deze reeks verscheen al in 1992 in een bibliofiele editie bij De Diamant Pers. 'Glans' verscheen vorig jaar bij Regulieren Uitgeverij, eveneens in een beperkte oplage. Mede omdat in de hele bundel de Franse teksten steeds op de linkerbladzijde staan en de Nederlandse rechts, had het boekje beter Feux/Glans kunnen heten. Maar dit terzijde. Glans/Feux biedt gedichten die tweemaal maar telkens vanuit verschillend gezichtspunt verteld worden. Dante en Rimbaud komen ook nog om het hoekje kijken want 'Glans/Feux' bestaat uit 3 delen: 'Destruction / Vernietiging', 'Purification / Zuivering' en 'Illumination / Verlichting'.

Inhoudelijk leefde Claes zich opnieuw uit in het reusachtige bestand van Griekse mythen. De uitgever was zo verstandig achterin 6 blz. met verduidelijkingen over o.a. Iocaste, Antaeus, Gorgo en Semele (elk Nederlands gedicht komt aan bod) op te nemen. Daar werd goed over nagedacht, want in elk stukje wordt meteen naar het corresponderende vers in het Frans verwezen. De extra informatie moest aan de Nederlandse titels gekoppeld worden, omdat die alle de naam van een personage dragen. De Franse titels luiden o.a. 'La Loi', 'La Vierge', 'La Reine' en 'Actéon'. Wie deze laatste naam niet kent, zoeke achterin bij het parallelle vers Artemis. Het is dus wel een bundel met een gebruiksaanwijzing maar wat is daarop tegen? Mij hoor je niet klagen; ik houd wel van enig gefröbel.

Qua vorm rijgt Claes zich in twee korsetten: voor het Frans in sonnetten van ultrakorte regels die slechts twee en drie lettergrepen per vers tellen, voor het Nederlands in kwatrijnen, bestaande uit twee disticha, elk gebaseerd op een hexameter en een pentameter, die Claes, jawel, netjes bij de cesuur scheidt.
De keuze voor het sonnet was hoogst ongelukkig omdat de regels te kort zijn om het onvermijdelijke en niet minder ongewenste effect van rijmdreun te voorkomen. Bijkomend nadeel is dat Claes zich lang niet altijd een gewiekste rijmelaar betoont: reeksen als vois-moi-toi en prendre-prétendre-tendre verwacht je eerder bij de gemiddelde francofone puber. In zijn Nederlands had het waarschijnlijk niet anders uitgepakt. Het is dan al gauw een verademing om meer genuanceerde klanken te ontdekken als amante-tourmentent-patiente en troublant-prend-flanc. Er is ook klankovereenkomst tussen beide talen: La pêne (dat zowel een schoot is als een tong van een slot) rijmt onopvallend op Penelope in het Nederlandse vers op de buurbladzijde. Claes kán dus wel rijmen, hij was alleen te weinig kritisch op te veel momenten.



De dubbele titel slaat niet alleen op de ‘afglans’ over en weer van beide talen maar ook op allerlei andere spanningsvelden, bijvoorbeeld die tussen man en vrouw, liefde en haat. De achterflap: antieke mythologie verliest en ontdekt zich in moderne psychologie. Het is vooral deze laatste tegenstelling die de bundel een grote meerwaarde verleent en sterke en bitse regels oplevert: Vrouw het noodlot verwikkelt / mijn lichaam en ziel in uw netwerk: / ver op mijn brandende berg / bijt me uw bronstige kleed. De langere regels in het Nederlands bieden veel mogelijkheden tot syntactische intriges en drukken de Franse, kortademig als die zijn door hun gebrek aan lettergrepen, nog verder in het defensief. Jammer, ik had het liever andersom gezien. De bundel heeft niet genoeg evenwicht. Kijk maar: Je vois / La scène / Obscène / En moi // Le roi / La reine / Thébaine / Et toi en zo dreunt het verder: pom-pom, pom-pom-pom, pom-pom...(en daar heb je Nijhoff weer)! Maar de Nederlandse verzen zijn niet per definitie beter. Regels als Moeder omsnoert me vergeefs / de hand van de vader ontsnoert ons:/ twijfelend tussen de twee / snoeren ze beiden mijn keel gaan ten onder in effectbejag. Op dit punt is het Franse equivalent dan beter: Ton sein / De mère / M’enserre / En vain // La main / D’un père / Desserre / Nos liens // Que faire / Entre eux / si tous / les deux / Me serrent / Le cou? Al was het maar omdat de semantisch verbonden woorden dankzij het verticale ontwerp visueel verder uit elkaar staan.
Dat je de meeste Franse teksten tóch herleest, heeft echter vooral te maken met de indringende beelden, die hun felheid ontlenen aan erotiek en geweld, vernieling en geboorte en al die andere oerervaringen. Het is zelfs de grote verdienste van de beeldspraak dat die de beide luiken in de lijst van één boek bijeenhoudt.

De vele spelletjes kennen evenmin een taalgrens. En Claes speelt heel wat af, laat makkelijker meegenieten naarmate je dieper leest. Hij klopt minstens zoveel betekenis uit woorden als verwijzingen uit situaties maar niet vrijblijvend, meestal passen met een rekbaar voorstellingsvermogen meerdere duidingen. Een ‘trame’ bijvoorbeeld is niet alleen de inslag van een weefsel maar ook een kuiperij. En een ‘verge’ is behalve een bussel om mee te slaan ook een penis. De associatie van een meppende piemel ligt dan binnen handbereik. ‘Illumination’ wordt gebruikt voor feestverlichting (Claes gaat het theatrale nimmer uit de weg) maar ook voor een goddelijke ingeving! Het woord geeft hem tevens de gelegenheid naar zijn idool uit Charleville te verwijzen. Hij poetst een zegswijze als Au fur / Et à / Mesure op die, geïsoleerd en als strofe vermomd, weer iets van z’n oorspronkelijk kracht krijgt. Hij laat geen steken vallen of het moet een enkel geval van overlapping zijn als in ‘Tendron d’enfance’.

Gelukkig gaat hij zich in 'Glans/Feux' niet te buiten aan pastiches. Die terughoudendheid zal hem moeilijk gevallen zijn want als je ziet, bijvoorbeeld in zijn bundel 'Mimicry', wat een meester Claes in dat genre is, kun je je makkelijk voorstellen hoeveel kansen hij heeft moeten laten schieten. Hoe serieus hij vergeleken met die taalgrollen uit 1995 ditmaal ook opereert, het kan niet verhullen dat hij veeleer een herschepper dan een schepper is. Leest u hierin vooral geen neerbuigendheid want ik lees liever het werk van een bedreven recyclist die mij met illustere schrijvers en personages in contact brengt dan dat van een oorspronkelijkheid nastrevend maar middelmatig talent. Paul Claes is dus een recyclist maar wel een in vol ornaat! Onze taal mag kronkelen van genot om door hem onder handen te worden genomen!

Glans/Feux – Paul Claes. Uitgeverij De Bezige Bij, 2000. ISBN: 90-234-4800-6

Recensie: © Albert Hagenaars, 20 juni 2000.
Eerder verschenen in De Haagsche Courant (juni 2000)
www.alberthagenaars.nl