GOEDE BEDOELINGEN
Albert Hagenaars over een poëziebloemlezing over en voor Doel.
Is elke aanleiding tot het schrijven van een gedicht een geldige? Wat mij betreft wel en ik neem aan dat dit voor de meesten zo is. Waarom wordt er dan zo vaak, maar vrijwel nooit in gunstige zin, over ‘gelegenheidspoëzie’ gesproken? Het antwoord luidt natuurlijk: omdat men dit soort werk aan een bijzondere gebeurtenis koppelt die als groter en belangrijker gezien wordt. De poëzie fungeert dan als hulde, of als herdenking, in elk geval als versiering, en dat is, behoorlijk wat klassieke poëzie ten spijt, verdacht geworden.
Nu ligt er een bloemlezing naast m’n scherm, toepasselijk 'Van de kaart' getiteld, waarin enkele tientallen dichters, 29 om precies te zijn, hun onbehagen ventileren over het dreigende verdwijnen van Doel, het polderdorpje dat letterlijk onder de damp van het gelijknamige kerncentralepark aan de Schelde ligt. Het is op de tekentafels van de vooruitgang echter niet gewist wegens deze energiebronnen maar voor een uitbreiding van de Antwerpse haven.
Initiatiefnemer Frank Pollet, die de samenstelling voor zijn rekening nam, schreef ook een ‘woord vooraf’. En wat voor een! Natuurlijk moeten dichters een instrumentarium aan trucs beheersen en uit een groot areaal van woorden weten te kiezen en dus ook aantonen te kunnen manipuleren en liegen. Je verwacht alleen dat dit dan intelligent gebeurt, zoals in een geslaagd gedicht. Pollet, toch ook dichter, bestaat het echter om zich meteen al in z’n eerste alinea te ontpoppen als een derde klas demagoog. Hij bedient zich van dezelfde middelen als de politici en havenbonzen die hij zegt te willen bestrijden. Dat kan een strategisch juiste keuze zijn, literatuur levert het in dit geval niet op!
Niet alleen gebruikt hij clichés als ‘Klein Duimpje en de reus’ en ‘David en Goliath’ en blaast hij tegenstellingen op, hij deinst ook niet terug voor grote woorden als ‘
barbaarsheid van de idee...’ en ook ‘
de onmenselijkheid waarmee de Vlaamse regering een nauwelijks goedgekeurde beslissing al begon uit te voeren.’ (in één en dezelfde zin dan nog) en ‘
de dictatuur van het ongebreidelde en bovendien uiterst ondoordachte streven naar zogenaamde welvaart’. Hier valt van alles tegen in te brengen, vooral wat betreft dat ondoordachte (er is juist maar al te goed over nagedacht maar met andere motieven dan Pollet wil). Los van diens goedkope stijl, zijn pathos, en los van Doel vraag ik me af wat er mis is met de daadkracht van autoriteiten als een beslissing eenmaal genomen is. Normaal wordt hen juist gebrek daaraan verweten. Wat zou Antwerpen, een ook door dichters bejubelde stad, zijn zonder de resoluutheid van de bestuurders en reders van de late Middeleeuwen en van de vorige eeuw? Een Lierke Plezierke of toch nog een provinciestad als de voormalige concurrent Bergen-op-Zoom? Wat zou Vlaanderen zijn zonder deze krachtige economische motor? Slechts een toeristisch Mekka als Zeeland of toch nog een Wallonië?
Pollet noemt Doel een pittoresk Waas dorpje. Met evenveel gemak en recht kan gezegd worden dat het een saai en lelijk oord is. Verder heeft hij het over de deportatie van 900 mensen. Mijn woordenboek omschrijft deporteren als ‘naar een strafkolonie brengen’!
Een enormiteit tot slot is zijn uitspraak dat de dichters die meedoen hun nek uitgestoken hebben. Hoezo? Welk risico nemen die 29 dappere krijgers van het toetsenbord dan? Zullen ze een beroepsverbod opgelegd krijgen, hun banen kwijtraken, vervolgd worden? Ik dacht het niet!
Heeft zijn initiatief goede poëzie opgeleverd? Zoals bij de meeste bloemlezingen moet het antwoord luiden: ja, en nee. Er staan goede en slechte verzen in dit boek, dat tevens de eerste uitgave is van de onlangs in Antwerpen opgerichte literaire vereniging bf Ampersand & Tilde.
Natuurlijk viert de frustratie hoogtij, soms verpakt als berusting en gelatenheid maar vaker als woede, soms overkomend als authentiek maar vaker als ja, een primaire reactie op de kans om te publiceren, als gelegenheidswerk en ik zelf bedoel dat ditmaal negatief. Dit laatste neemt niet weg dat er in de meeste verzen rake regels en beelden staan. Het is boeiend te ontdekken hoe de dichters zich over het bedreigde oord ontfermen.Ze treden in alfabetische volgorde aan, ik volg een aantal op de voet.
Benno Barnard voert de ongelijksoortige bende aan en zijn echo hoor je bladzijden verder nog! Zo ingenieus zijn oudere poëzie in elkaar steekt, zo baldadig direct is z’n huidige, waarschijnlijk onder invloed van zijn theaterwerk. Dat levert prikkelende uitspraken op, bijvoorbeeld:
Ik hoorde een dof de profundis van koeien maar evenzeer struikelende beelden als:
de zon
struikelde over de drempel
en vloeide over de vloer van de wereld uit.
Zijn regels dwingen tot confrontatie. Mooi of niet, hun effectbejag laat niet makkelijk af, overtreft heel wat fijnschrijverij voor fijne lieden.
Ook Bert Bevers schreef een vers dat zich moeilijk als een eenheid laat kennen. Ook hier goed gevonden combinaties als:
'ooit van zijde voelt het dorp nu haast
als canvas aan' naast oefeningen in vaagheid:
wij hebben het gekend,
oefenen in slapen stemmen toekomst,
lafaards sterven vele doden, dapperen slechts
een,
waait daar weer overheen. de nachten
zijn hier vol, de huizen alsmaar leger gekrast.
in duister. schriftuur.
Zijn behoefte aan intertekstualiteit, misschien gezocht om de vooralsnog duistere toekomst van het arme dorp te accentueren, resulteert in onnodige onduidelijkheid.
Coming man Frans August Brocatus, onlangs toegetreden tot de redactie van Gierik/NVT, schreef een voor zijn doen bijzonder leesbaar poëem:
hangen boven het lood-
grijze water op een spiegelvlak van
plaatstaal twee afgetuigde schepen.
De wijzers van het kerkuurwerk zijn
torenkranen geworden die tergend en
zonder doel dit dorp dichtschroeven.
Deze krachtige slotregel verzacht de, laten we het diplomatiek omschrijven, ongelukkige keuze om wijzers met kranen te vergelijken. Als hij het nu over kerktorens en bouwkranen had gehad...
Emma Crebolder, die vlakbij Doel werd geboren, brengt eenvoudig maar efficiënt een stukje Doelse historie tot leven in een van de zuiverste teksten in deze bloemlezing:
Hoef en hoeve zijn er nog
de klinkers en het droeve
olielicht. Het dorpje Doel
wordt leeggeschept en op eigen
vissersgrond als haring uitgezet.
Hoor nog één keer wat men lang-
gerekt bij het leuren met garnalen
zong: “Gernaort, gernaort, biestjes
mi ne lange stjêrt, ze leven nog
ze beven nog, gernaort, gernaort.
Een teleurstelling bezorgde me Jos Daelman, in mijn ogen een van de meest onderschatte dichters van Vlaanderen. Juist van hem had ik wel wat meer vernuft en vuur verwacht dan de clichématige en niet minder naïeve regels die hij ditmaal, inclusief een getalsfout, inleverde:
Een doel op zich zijn de besluiten
in de handen van de macht
die zichzelf en hun soort verrijken.
Zoiets verwacht je eerder in een wervingsfolder van een links partijtje in de jaren zeventig.
Hij staat niet alleen, ook de bijdragen van o.a. Norbert De Beule (
Dorp aan de geldstroom), José De Poortere (
waarom blijven de koeltorens / ongehinderd op de nieuwe havenplannen / waarom beslist een meerderheid / van Antwerpse arroganten) en François Vermeulen blijven steken in teksten vol verontwaardiging. Van de laatstgenoemde bijvoorbeeld:
Zo klinkt de arrogantie van multinationals
en de banaliteit van hun Grote Geld:
aandeelhouders, machthebbers zonder gezicht.
De cleane machine kapitalisme
negeert de plaatselijke intrinsieke waarden
en rukt op, dos-à-dos met politici
-die weten zich ommuurd met ronkende studies-.
Vermeulen ronkt dus naar hartelust mee.
Nee, dan Joris Denoo, Erik Heyman, Bart Plouvier, Paul Rigolle en enkele anderen, die tenminste aantonen dat dichters op de eerste plaats gewoon goede poëzie moeten leveren, wat de aanleiding ook is.
Denoo heeft als weinig anderen een patent op verrassende uitgangspunten en een balorige tekstbehandeling. Van hem heb ik ook wel eens een slecht vers gelezen maar nooit eentje dat saai is! Ditmaal houdt hij zich in, schrijft hij met een tederheid die ik bij hem nooit eerder zag:
zacht verzet is weer van de kaart
een dorp stoot zich een blauwe plek
dit schrijven om te verzachten
wordt kerven, dwalen over papier
tussen scherven, doelloos zwerven
met de smaak van modder in de mond.
Heyman schreef wellicht het meest geslaagde gedicht, 'Zeeslag', dat ik integraal opneem:
De keel loopt dicht:
het land licht water op en aan de rand
zoekt niemand nog het soortelijk
gewicht van dijken en herinnering-
de drijfkracht van de wind en
het verdampen van de wieken
en het zand. Wie slaat er nu
terug, wie kent de knepen,
wie wil weg of niet meer
wijken voor het laatste
bod. De taal staat op
haar strepen. Tot.
Edoch: is hij niet ook fysicus, werd hij niet bekend met wetenschappelijk scherpe beelden? Hij mag me daarom nog eens uitleggen hoe we ons die ‘verdampende wieken’ moeten voorstellen.
Waardering krijg je, halverwege het boekje en inmiddels Doel-moe, ook voor Kris Geerts die weliswaar geen goed gedicht inleverde maar een verzameling regels waarin nu eens niet expliciet verwezen wordt naar Doel. Hij beperkt zich tot enkele sfeerbeelden die toch nadrukkelijk weergeven welke waarden voorgoed verloren dreigen te gaan en besluit met het goedgekozen:
Steeds meer vreemde wolken drijven mij voorbij.
Peter Nijmeijer, naast o.a. Barnard en Bevers één van de Nederlandse dichters die in Antwerpen neergestreken zijn (de laatste jaren ontwikkelt zich er een heuse kolonie), verwijdert zich ten bate van Doel het verst van de Scheldeboorden, hij neemt zijn lief én de lezer in maar liefst drie gedichten mee naar de nakomelingen van de Maya’s, in:
ons pril geluk dat breekbaar is
als een vliegreis naar Guatemala
in de gammele kist van mijn angst.
Is dit van dezelfde dichter die o.a. de schitterende bundels 'De afstand tot' en 'De val' maakte? Het is moeilijk te geloven, en toch:
Is mijn arm rond je middel een omen
van een gelukkig einde dat nog moet
bedacht, van water dat zwijggeld
afslaat en weigert kerk en kerkhof
onder te dompelen? Of Guatemala
dat ons geluk niet kan bedreigen.
Ook twee uitgangspunten, de mogelijke uitschakeling van een gemeenschap en een verse liefde, verval en een nieuw begin, leveren vereend nog niet altijd poëzie op maar dat Nijmeijer iets origineels betracht heeft, staat buiten kijf. In sommige verbanden is dat al heel wat...
Verzetsleider Pollet zelf tenslotte foerageerde drie nieuwe gedichten. Dit is merkwaardig omdat hij in zijn bundel 'Anaconda', uit 1992, maar liefst zeven verzen aan het bedreigde Doel wijdde (eentje apart, de andere zes in een reeks) die stuk voor stuk beter zijn. Liever zou ik daaruit citeren dan uit deze nieuwe semi-sentimentele cyclus maar de betamelijkheid gebiedt de vinger op de zere plek te leggen:
In Doel kijken de mensen sneller
naar je hart. Bedrukt meten ze je bloed
-druk na en weten wie het ontroerend goed
bedoelt. Boer, winkelier, garnalenpeller,
het water dat hen ooit bewoog
komt nu nog enkel uit hun eigen oog.
Als dit geen onvervalste postmoderne tearjerker is!
Wat een geluk dat het eind van zijn inleiding fragmenten bevat die ook deze bespreking passend kunnen afsluiten. Het is nog lang niet zeker of Doel vervangen wordt door een dok of mag blijven vegeteren als een Lillo, Pollets volgende regels blijven evenwel onverminderd van kracht:
Poëzie zal (...) de havenuitbreiding niet stoppen. Maar de betrokken machthebbers krijgen dit bundeltje wel in hun bus én in hun maag gesplitst. Is poëzie immers niet datgene wat mensen aanzet tot overwegingen die ze anders niet zouden maken. // Naïef? Ach, is poëzie per definitie niet nét dát? Maar is poëzie ook niet datgene waar mensen op cruciale momenten in hun leven naar grijpen?
Ja!
Frank Pollet e.a.; Van de kaart; Uitgeverij bf Ampersand & Tilde; November 2000; Ontwerp Marino Pollet.
Deze recensie werd eerder gepubliceerd in De Houten Gong, jrg. 3, no. 9, maart-april 2001.
www.alberthagenaars.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten