maandag 29 oktober 2012

PETER GHYSSAERT - Kleine lichamen





KLEINE TAALLICHAMEN

Over de prozapoëzie van Peter Ghyssaert

In tijden dat de Nederlandse cultuur meer opneemt uit het buitenland dan omgekeerd, wat sinds de Gouden Eeuw bijna altijd het geval is, blijft het merkwaardig dat sommige invloeden hier wel aanslaan en andere niet of veel later. Een belangrijke stroming als het Surrealisme bijvoorbeeld kreeg in Nederland nauwelijks een poot aan de grond. Ook een fenomeen als het prozagedicht kan in ons land nauwelijks op bijval rekenen, hoewel bekende auteurs als Hans Andreus en Bert Schierbeek er interessante resultaten mee wisten te boeken.
Het prozagedicht is een ambivalente combinatie die zich kenmerkt door een beperkte lengte van de tekst (zonder versindeling) en een sterke nadruk op beeldspraak en ritmische effecten. Het kwam in de 19e eeuw, vooral in Frankrijk, in zwang als reactie op te sterke voorschriften voor lyriek. In de moderne literatuur worden Aloysius Bertrand, schepper van ‘Gaspard de la Nuit’ (1842) en Charles Baudelaire als de grote voorgangers gezien.

Nu komt Peter Ghyssaert (Wilrijk, º1966) met de bundel ‘Kleine Lichamen’, die uit drie delen bestaat: een serie traditionele gedichten, gevolgd door twee blokken met prozagedichten (waarvan het eerste, met de titelcyclus, in tweeën uiteenvalt). Zowel qua inhoud als stijl passen de gedichten van de eerste afdeling goed bij de rest. Ook hier staan tal van beelden en zienswijzen die door niemand anders dan Ghyssaert geschreven hadden kunnen zijn: Uit het vers ‘Praag’:


Een man loopt in de stad verloren;
hij is oud in deze ouderdom
van zwarte bruggen, klinkers, torens en
zijn stappen zijn niet meer te horen
in de tegenstappen die hem groeten
en begrijpen en hem laten gaan
waar hij zou strompelen in plaats van gaan.



Personificatie, of in dit geval beter gezegd subjectivering van objecten en omgekeerd, meerduidigheid (in het woord ‘klinkers’ dat samen met horen een talig perspectief opent) en neologismen zijn enkele van Ghyssaerts favoriete kunstgrepen. Juist door een laconieke, om niet te zeggen afstandelijke zegging verkrijgen zijn poëtische signalen nog extra kracht.
Omdat dichter en uitgever het belang van prozagedichten voor deze bundel benadrukken, zou een uitgave zonder de traditionele gedichten vooraf echter overtuigender zijn geweest want een duidelijke brugfunctie vervullen ze niet. Noem de keuze om ze toch op te nemen een poëticaal-publicitaire tekortkoming.

De prozagedichten, die er in aanmerking voor komen om vertaald te woorden als kleine lichamen, kleine taallichamen, zijn alle korter dan het langste gedicht. Sommige vormen visueel een gesloten tekstblok, andere hebben witregels zodat de alinea’s aan strofen doen denken, en kortere regels. In alle gevallen is de innerlijke structuur hetzelfde als bij de gedichten; de tekst vertelt een origineel verhaal en flonkert van stilistische vondsten. De verhalen zijn eerder grepen uit een onbekende werkelijkheid dan de neerslag van een door begin, ontwikkeling en einde vastgelegd tijdsverloop. Als een kind een grijs schilderij ziet hangen aan een grijze muur, dan wordt het van binnen droog en zwart en koud. Dat is een superieure dorst. In het elektrische licht bekeken is een kindergezicht van leem.
Ja, dreiging, vervreemding, onverklaarbare verschuivingen in de waarneming, zo karakteristiek voor Ghyssaerts werk, duiken ook nu weer overal op, zoals thematisch communicatie, dood en liefde opnieuw centraal staan. Over het laatste schrijft Ghyssaert:


"Omdat ik de liefde niet het standbeeld had gegeven dat haar toekwam, nam zij wraak op mij, zij metselde mij in. Het gezang van honderden vogels stroomde door de avond. De hand die mij inmetselde zag ik niet. Het laatste licht kwam binnen, ik stuurde het weg, het verraadde de liefde die werkte en volmaakt werd. Ik stelde mij haar gewaden voor en sloot mijn ogen. Ik plaatste zelf de laatste steen."


Dat iemand die ingemetseld wordt zelf de laatste steen aanbrengt, is de zoveelste indicatie dat Ghyssaerts werk optimaal overdrachtelijk gelezen moet worden, ook bij fragmenten waar de werkelijkheid niet opgetild wordt.

Hoe moeilijk het genre ook is, Peter Ghyssaert is er duidelijk in geslaagd het prozagedicht een voortzetting in onze literatuur te geven. Je kunt zijn fascinerende verslagen herlezen en telkens opnieuw semantische spelonken ontdekken die om exploratie vragen. In zijn eigen woorden:


"Voor mijn immense, donkere huis wordt gelachen en gedanst en het enige wat u doet is schrijven. Kom binnen en begin.


Weinig Nederlandse gedichten zijn zo expliciet uitnodigend als het titelloze bericht met deze slotregels, waarin lezer en schrijver bovendien samenvallen.

PETER GHYSSAERT: ‘Kleine lichamen’. Uitgeverij: Querido. Prijs: € 18,95.
Foto: originele opname van Bert Bevers.
Deze recensie verscheen eerder in de Haagsche Courant, juni 2005.

www.alberthagenaars.nl


Geen opmerkingen:

Een reactie posten