Foto: © Albert Hagenaars
HET ANDERE LEVEN
Marijke van Hooff, geboren in Haarlem maar al vele decennia woonachtig in het West-Brabantse dorpje Hoeven, heeft een talent voor het kiezen van goede titels. Haar meerdere malen herdrukte debuutbundel heet ‘Een huid van regen’ (1984). Daarna volgden nog o.a. ‘Uiterwaarden’ (1989), ‘Het daluur’ (1993), ‘Besproken plaatsen’ (1994) en ‘Verlangen naar vacht’ (2008). Het zijn eenvoudige benamingen die dankzij de symbolische suggestie op zich al een poëtisch statement afgeven. Zo klinkt in de tweede titel voor mij nog steeds uiterste waarden door.
‘Zij die mij bewoont’ wijkt daar niet van af. Deze nieuwe bundel, die vergezeld wordt door de cd ‘Verblijf met vrienden’ (met liedjesteksten van Van Hooff), kwam tot stand dankzij de al in 2012 aan haar toegekende Cultuurprijs van de Gemeente Halderberge, zoals Oudenbosch en omgeving inclusief Hoeven sinds de herindeling bekend staan. Van Hooff kreeg die overigens niet alleen voor haar poëzie. Het juryrapport roemt haar veelzijdigheid. Ze zingt namelijk ook, in het kwartet Viaggio en het a-capella ensemble Chestnut, en specialiseerde zich als schilder in portretten.
Als ze evenveel aandacht voor promotie en publiciteit had gehad, zou ze waarschijnlijk al bekender zijn geworden dan nu het geval is. Voor deze kunstenares is het zelf uitvoeren van kunst echter van veel meer belang dan het aanprijzen van de resultaten.
Op de omslag van ‘Zij die mij bewoont’ staan toepasselijk twee vrouwenportretten naast elkaar afgedrukt, waarvan het linkse ook nog eens gespleten is. Als je goed kijkt, en dat moeten we, zie je dat het weliswaar om hetzelfde personage gaat maar dat er behalve het grote verschil ook minieme variaties actief zijn, in kleur, lijnenspel en textuur. De gelaten, die ‘op het eerste gezicht’ in hun printachtig voorkomen aan grafiek van Warhol doen denken, houden de aandacht van de beschouwer vast met hun blik en een vage glimlach die ervaring en berusting uitdrukt maar ook een belofte. Dit aansprekende werk werd vervaardigd door Mieke van Dijk, van wie in de bundel ook nog kleinere illustraties in de vorm van een boomblad zijn opgenomen met één of twee vrouwelijke figuurtjes erop.
De omslag bevat een onderliggende gebruiksaanwijzing: twee portretten naast elkaar waarvan het linkse een snede van boven naar beneden toont. Hier hebben we een kruis en dat geeft dus zowel een verticale als een horizontale structuur. Ik bedoel hiermee uiteraard niet dat het ene gedicht logischerwijs na het andere volgt en elk van boven naar beneden begrepen moet worden (dat is nu juist niet de bedoeling in deze bundel) maar dat Van Hooff de nadruk legt op tijd en onderlinge verhoudingen. Uitgaand van het aspect vrouw zien we bijvoorbeeld: verticaal rollen van grootmoeder, moeder, dochter die, ondersteund door tijdsprongen, allerhande verbanden aangaan en soms in elkaar overgaan want ook de dochter wordt moeder en oma. Horizontaal volgen de openbare vrouw en de teruggetrokken vrouw elkaar op, de schuchtere vrouw en de vrijmoedige vrouw, de levende vrouw en natuurlijk ook de gestorven vrouw (de laatste twee verbonden in de vrouw die het einde voelt naderen) met alle tegenstellingen van dien. Deze werkwijze maakte het de dichteres mogelijk om haar verlangens meerdere bestemmingen te gunnen. Daarvan getuigt in elk geval het korte titelloze openingsvers dat zo goed als motto dient en dat later terugkomt in het midden van een gedicht, waar het van de weeromstuit nog een iets andere lading krijgt:
zij wil haar koffers vullen
met vreemde drijfveren
een nieuwe zij uitvinden
die haar bewonen zal
strijdlustig vurig ongetemd
Deze strofe wordt geflankeerd door een zwart-wit foto van de dichteres. Haar gezicht is nauwelijks zichtbaar door de schaduw van een ontroerend maar niettemin streng hoedje en een bril waardoor het alleen de glimlach is (een reflectie van de omslag), die wel genoeg licht vangt en daarmee de meeste aandacht.
Je kunt in dat haast als een helm sluitende hoedje een aanduiding van de beschermde / afgeschermde vrouw zien. De onderste helft van de foto toont daarentegen een korte rok en donkere kousen, waardoor de glimlach eerder bij openheid en bravoure past, en bij de eveneens onderste regels en dan met name bij de in gradatie toenemende slotregel: “strijdlustig vurig ongetemd”!
In het midden van de foto, tussen beide soorten “drijfveren”, houdt de figuur die waarschijnlijk zowel Marijke van Hooff wil zijn als dé vrouw, met beide handen stevig een gracieus koffertje vast. Was het de bedoeling van fotograaf Jakko Kop om enerzijds een dametje in gesloten houding te laten zien dat bang is voor bijvoorbeeld diefstal en anderzijds een zelfverzekerde vrouw die elk moment wel eens even uit zou kunnen pakken? Of was het een gelukkige keuze uit tal van dagelijkse kiekjes? Ik denk, gezien het glimmende paaltje dat achter de dichteres onnodig is te zien, dat dit laatste het geval is. De foto is wel een posemoment maar geen doordachte compositie. Hoe dan ook is de opname allesbehalve toeval en vormt hij een aanvullende illustratie van allerlei contrasten die in de gedichten uiteengerafeld worden en opnieuw verbonden. Een helder voorbeeld daarvan is het gedicht ‘Brussel’:
mijn zoon en ik wij schelen dertig jaar
zijn lengte dwingt mijn blik omhoog
hij neemt me bij de hand
een struikelmoeder dient beschermd
zij kent haar valkuilen niet echt
er wordt naar ons gekeken
ik voel oud ongemak
wat denkt de wereld wel
hem deert dat in het geheel niet
wij zijn gewoon een stel
lang dwalen wij langs werken van Margritte
hij doet wat ik van oudsher deed
hij leest mij voor:
-het gaat erom dat men verbaasd is
verbaasd te zijn
ceci n’est pas mon fils,
ceci c’est mon père
Hoe eenvoudig Van Hooffs verteltrant zich aanvankelijk ook voordoet, herlezing brengt al gauw aan het licht dat ze hier een geraffineerd taalspel hanteert. Zo zien we opnieuw elementen die het verticale en horizontale belang benadrukken: enerzijds “omhoog” en “valkuilen” en anderzijds “lang dwalen wij langs werken”. Er staat ook niet “mijn zoon en ik schelen dertig jaar” wat gezien Van Hooffs voorkeur voor bondigheid meer voor de hand ligt, nee, tussendoor stipt ze nog even aan hoe groot de verbondenheid nu nog even is want ‘wij’ slaat even later al twee kanten uit.
Er staat evenmin “ik voel ongemak”, afhankelijk van deze situatie, maar “ik voel oud ongemak” wat een van die tijdsprongetjes is die ik al eerder vermeldde. Juist dit ene woordje vergemakkelijkt het sluiten van de cyclus, in de laatste regel, waar de zoon de vader wordt en de moeder dus weer de dochter. Na “hij leest mij voor” volgt niet alleen een na de dubbelepunt te verwachten object (in dit geval een citaat van waarschijnlijk de schilder) maar ook, lager, een doordenkertje op basis van een titel van Magritte (deze naam is in het gedicht foutief weergegeven). De verbazing geldt niet eens zozeer de omkering van de voorlezers die opnieuw naar boven en beneden verwijst. Door een kleine persoonlijke ingreep in het Frans wordt ook aandacht gevraagd voor de werkelijkheidsbeleving die de Belgische surrealist wilde overbrengen. Die is hiermee dan niet meer de held van de tentoonstelling maar een boodschapper voor de lezer van deze poëzie. Het credo luidt: om (als kunstenaar) de werkelijkheid te doorgronden is het noodzakelijk je te verbazen. Van Hooff zou Van Hooff niet zijn als ze niet dankbaar gebruik maakte van de dubbele bodem: je moet verbaasd kunnen zijn om je nog te kunnen verbazen!
Om terug te komen op het feit dat de dichteres haar verlangen meerdere bestemmingen gunt, haal ik het gedicht ‘Zeventig’ aan:
ik koop een bloemetjesjurk
voor als ik zeventig word
dat duurt nog even maar
wat vrolijk toont kan men
beter tijdig in huis halen
misschien ben je al dood
zegt zij die mij bewoont
dan kun je fleurig opgebaard
je kist in of een rieten mand
of rechtop in een vaas
als vrolijk bebrilde bloem
vlak voor je wordt verbrand
zij die mij bewoont wil weer
niet weten dat ik mezelf
aan aarde toevertrouw
zij kiest beslist voor vuur
we krijgen beiden onze zin
eerst as en dan de grond in
Na het matte begin begint deze tekst zich vanaf “beter tijdig” met relevante betekenis te vullen. Het aankondigen van een onderlaag, een wending of regelrechte dreiging met soms slechts een paar woorden past Van Hooff wel vaker toe, waarover dadelijk meer.
Het is jammer dat hier de bundeltitel tweemaal herhaald wordt. Dat is een zwaktebod. Maar wat is de dichteres interactief goed bezig! Het gaat hier namelijk niet alleen om leven en dood maar ook om de frictie tussen een passief en een actief leven. Iemand kan dusdanig tam leven dat het sterven al rechten opeist. De dood wordt verbonden met bloemen en opgewektheid: “fleurig opgebaard”, “rechtop in een vaas / als vrolijk bebrilde bloem”. De terugkeer van de bril van de foto is meer dan een beeldrijm, een bril is ook het motief dat tot beter kijken, inzien en doorzien aanspoort. En het vuur is niet alleen het vuur van de oven maar ook het vuur van de begeerte, in algemenere zin de levensdrift, zoals verwoord in het slot van het motto. Als er dan al zo opmerkelijk veel verwijzingen naar gesloten ruimtes opdoemen zoals jurk, huis, kist, mand en vaas en uiteraard ook de mij die zij bewoont, mag je die, in het besef van de motieftechniek die Van Hooff aanhoudend gebruikt ook onderling verwisselen. Dat levert tal van fascinerende combinaties op, waaronder die van het lichaam als een doodskist, de jurk als wade of het huis als tweede huid.
De bundel staat vol met al dan niet schijnbaar argeloze opmerkingen die een scherpe zijde hebben, extra emotie oproepen en om een weerwoord vragen. Het zou een tekortkoming zijn er daar niet een aantal van aan te halen: “met kerst stonden er twee emmers / naast de kerstboom, een met water / een met zand”, “zij strekt haar hand uit / naar een pikkend verenlijfje”, “ze zei dat een scheiding / in het midden mij niet stond” (een knipoog naar de omslag), “wij zien hoe een oud meisje / een tors van Minne streelt”, “omdat ik alleen was / riep ik hardop huichelgeil / een omkering die me giechelen liet”, “mist biedt ongeziene ruimte / wie zoekt mag eerst verdwalen” en “achter de dijk vierde men feest / de schroeilucht van vlees / dreef omhoog naar waar ik stond”. Deze laatste aanhaling is extra mooi, omdat hier laag en hoog plus lust en dood samenvallen. Als je dit soort fragmenten achter elkaar plaatst, zie je een parallelle bundel ontstaan, de aanslibbing van een heel ander leven dan wat zich aan de oppervlakte van dagelijkse bezigheden en gemijmer presenteert. Voor de poëtische effecten maakt het niet uit of het herinneringen, observaties of verboden wensen zijn. Ze bestaan in taal en doen daar wat ze moeten doen: de lezer in diens eigen intimiteit aanspreken, van herkenning laten schrikken om hem of haar uiteindelijk naar een wezenlijke communicatie te sturen, in eerste instantie met de dichteres maar via haar ook met de eigen meervoudige persoonlijkheid. Niemand kent alleen maar de realiteit van de dagelijkse routines.
Het laatste gedicht is duidelijk bedoeld als afsluiting. Ik zou dit vers het liefst alleen maar tot en met “omhoog” citeren. Het daaropvolgende stukje tekst ondergraaft immers de geslaagde beeldspraak van de eerste drie strofen. Niet alleen zijn de slotwoorden enigszins clichématig uitgevoerd, ook doen ze afbreuk aan de intelligente wijze waarop de spanning in “omhoog” haar bestemming vindt. Bovendien dempen ze het contrast in de combinatie met het spiegelwoord “glijbaan”, het eerste woord in het eerste gedicht na het motto, dat uiteraard juist met een beweging naar beneden correspondeert.
en dan uiteindelijk
als de woede gekoeld is
de weemoed gekoesterd
de vrede gesloten
het mes in het zand
gaan we voorwaarts
zij en ik lachend
tot aan de rand
klaar voor onze ultieme
sprong in de diepte of
onze tandemvlucht
omhoog
maar vandaag nog niet,
nee,
vandaag
nog
niet
Ondanks deze punten van kritiek mag gesteld worden dat Marijke van Hooff erin geslaagd is poëtisch gestalte te geven aan levensvragen die elk van ons, dus zeker ook de man, ervaart. Ze verpakt haar taalpatronen in een voor iedereen gemakkelijk te volgen zegging, een ingehouden maar rakende beeldspraak en een onnadrukkelijke, aanhoudend aanwezige muzikaliteit, zoals het ritme en de behoedzaam in de tekst geborduurde klankovereenkomsten aantonen.
Vergeleken met haar vorige bundels vormt ‘Zij die mij bewoont’ inderdaad de stap die leidt naar een identiteit “die aan onbewogenheid niet ten onder wil gaan” (citaat op de achterkant) en daar dus ook getuigenis van aflegt.
MARIJKE VAN HOOFF; ‘Zij die mij bewoont’; 46 pagina’s; Uitgeverij Kievenaar & Vijn, Heveadorp; 2014; ISBN: nvt; NUR: nvt; Prijs inclusief cd: € 17,00 exclusief porti. De bundel is samen met de cd verkrijgbaar bij de dichteres via: marvanhooff@vanedmar.nl
Deze recensie verscheen eerder in Brabant Cultureel, jrg. 63, no. 6, december 2014.
www.alberthagenaars.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten