Foto: Geertje Hoefnagels
EEN ODE AAN HET POETISCH VERNUFT
Albert Hagenaars over 'Warhoofds gekkenwerk'
Er bestaan verschillende meningen over wat poëtisch proza zou mogen heten of hoe prozagedichten beschreven kunnen worden. Meestal wordt gewezen op het belang van een bovengemiddelde frequentie van beeldspraak en een sterk aangezet ritme, lees de muzikaliteit, waarmee het amfibische genre zich onderscheidt van korte verhalen. Het ontbreken van formele kenmerken als strofen wijst dan op het verschil met poëzie.
Alain Delmotte (1957, Kortrijk), die al meer met dit bijltje heeft gehakt, kiest voor de benaming prozagedichten maar voegt er "prozastukken, schetsen, notities, improvisaties, clowneske ingrepen, satire, hyperbolen" aan toe als ondertitel van zijn bundel 'Warhoofds gekkenwerk'. Los van het feit dat deze elementen met een zekere tolerantie ook allemaal wel gezien kunnen worden in zijn nieuwe boek, geeft de opsomming tevens aan dat we vooral niet te zwaar moeten tillen aan een definiëring. Het gaat om de beleving van de leespraktijk maar die staat gapend wijd open op het leven buiten boek en scherm en mag zich versterkt weten door de verwijzing in het dankwoord naar Buster Keaton (vaudeville-artiest, comedian en regisseur), Henri Michaux (auteur en schilder met een grote aandacht voor psychische experimenten) en Clément Rosset (filosoof en auteur, die zich richtte op o.a. de verhouding tussen werkelijkheid en illusie).
De ondertitel suggereert een ratjetoe aan tekstmateriaal maar de opzet van het boek is alvast opmerkelijk vormvast. Delmotte serveert 9 cycli of, afhankelijk van het standpunt dat je wilt innemen, 9 hoofdstukken. Die zijn onderverdeeld in genummerde strofen. Of alinea's. De kortste tellen slechts enkele woorden, de langste vier regels, behalve in het slotdeel.
Meestal betreft het vier tot 10 alinea's, in één geval 19 en in het slotstuk weet je dat niet zeker omdat hier ineens geen nummering meer is en de tekst doorloopt op de volgende pagina. Dit laatste deel onderscheidt zich ook nog eens omdat hier de langste alinea's staan, met een maximum van 7 regels. Een finale!
Elk bundeldeel heeft een titel en steevast een ondertitel. Deel 1 heet bijvoorbeeld ‘Petit portrait à propos d'une poire’. Er onder staat ‘Warhoofd schetst zijn zelfportret’. Het laatste deel is getiteld ‘Vandaag doet ons dat nog geen kwaad’ gevolgd door ‘Warhoofd improviseert een toespraak en heft zonder morsen het glas’. In elke ondertitel is sprake van een personage Warhoofd, wat verwijst naar onvermogen of onwil om logisch te opereren.
Dat er 9 delen zijn heeft wellicht te maken met de vierde titel: ‘Negen levens - Warhoofd probeert die alle uit’. Dan is de mogelijkheid niet denkbeeldig dat Delmotte hier naar zichzelf of naar de dichter in hem verwijst.
De eerste drie alinea's van het openingsdeel luiden als volgt:
1
Hij is bedreven in het nooit au sérieux worden genomen. Dat er met hem geen rekening wordt gehouden, hij smeekt erom, het is zijn zegen.
Van opzij worden geschoven maakt hij een zaak. Plichtsgetrouw behoort zich laten bedotten tot zijn dagelijkse taken.
Koste wat kost kickt hij op zich uitgerangeerd voelen.
Kunstzinnig en deskundig in gekkenwerk trekt hij weloverwogen meestal aan het kortste eind.
Dat hij vandaag alweer geen gehoor kon vinden, maakt zijn dag goed. Maakt zijn dag af.
2
Stoten onder de gordel: voor geen geld in de wereld zou hij die willen missen.
Blunders, flaters, zijn mond voorbijpraten, ondoordachte uitlatingen, allemaal maakt het, slim bedacht, deel uit van zijn tactisch arsenaal.
Voor de voeten worden gelopen, is hem een niet te verwoorden zaligheid: hij tekent ervoor.
Noodlot houdt hem bezig. De worp, de gril, de meewarige lol trekt hem daarin aan.
Langs de weg die hij gaat, trapt hij in elke drol. Hij vermoedt dat het de zijne zijn.
Dankbaar is hij voor elke tegenslag en voor wie hem gretig kan manipuleren.
3
Hij is schatrijk aan sores.
Boegeroep zijn richting uit? Hij geeft het toe - een genoegen.
Hij troost zich vaak met de gedachte aan een tegen hem gericht complot.
Duidelijk is dat Delmotte zich niet veel gelegen laat liggen aan lyrische hulpmiddelen, rijm bijvoorbeeld of harmonieuze ritme-patronen. Waar wel klankovereenkomst is, doet dat eerder als toeval aan, zoals in "zijne zijn" of de herhaalde oe-klanken in de voorlaatste regel. Hoe knap de uitgave technisch ook in elkaar is gestoken, het toeval zou natuurlijk niet mogen ontbreken in het rijtje van de ondertitel want het is één van de stutten van het absurde. De vraag is wel in welke mate de doorgaans alles controlerende Delmotte toeval wil toelaten.
Ook sfeer, nog zorgvuldig gezocht in de eerste probeersels van één van de grondleggers van het genre, 'Le Spleen de Paris' van Charles Baudelaire, lijkt niet te zijn beoogd. Toch zal de lezer moeten beamen dat het hier niet zomaar om proza gaat. Daarvoor zijn allereerst de vele witregels en het ontbreken van een causale samenhang en chronologie tussen de mededelingen verantwoordelijk. Daarnaast valt de voorkeur voor inversie op. Tenslotte spant Delmotte vaak passieve zinnen voor z’n karretje, in de eerste drie zinnen al drie maal!
In de beschrijving van het hij-personage vinden de handelingen simultaan plaats, er is nauwelijks ontwikkeling, wat juist wel een kenmerk is van wat we onder gangbaar proza verstaan. De nadruk komt te liggen op het zijn en, gekoppeld aan de lijdende vorm, op het ondergaan. Maar pas op, ook dit wordt gebruikt, Warhoofd waarschuwt niet voor niets: “
allemaal maakt het, slim bedacht, deel uit van zijn tactisch arsenaal.”
Het woord inversie viel al. Die komt bij Delmotte vaak niet natuurlijk over maar gezocht, zelfs doorwrocht zoals in “Van opzij worden geschoven maakt hij een zaak”. Zo'n zin leest niet fijn, integendeel. De schrijver is er dan ook niet op uit om de lezer te behagen, in een aangenaam badje van herkenning te leggen, maar om te ontregelen, de lezer te dwingen na te denken, te herlezen, door het karige gebruik van signaalwoorden te prikkelen tot het aangaan van persoonlijke verbanden, kortom om op avontuur te gaan. Geen dankbaarder perspectief voor zo'n aanpak dan dat van een warhoofd, een nar, iemand die buiten de dagelijkse werkelijkheid gehouden wordt, en die dat, autonoom als hij moet zijn, "een zegen" vindt, het op zijn eigen manier exploiteert, zoals elke dichter moet doen. Delmotte gaat ver in het determineren van zijn hoofdpersoon. Het hele openingsdeel is er alvast aan gewijd.
Deel twee is getooid met de vermakelijke titels ‘Zeg eens wonden’ – ‘Warhoofds vragen voor een interview met de wonden’. Hierin gaat hij over op het subject jullie, dat veelvuldig wordt gebruikt. Hier ook veranderen de mededelingen in vraagzinnen. De openingsstrofe luidt:
Zeg eens wonden: is pijn jullie tot bezieling? Is pijn jullie bewustzijn? Of zijn jullie het bewustzijn van pijn? Want, ja, hebben jullie wel weet van jullie bestaan als wonden?
In de verantwoording achterin staat opgenomen dat dit deel z'n aanleiding vond in 'De kruisiging' van Matthias Grünewalde (ca 1470 – 1528), een retabel dat tegenwoordig in het Unterlinden-museum in Colmar is te vinden.
We zien dus dat Warhoofd weliswaar wonden aanspreekt maar door het wegvallen van de aanhef in het vervolg voelen de lezers zich, al is het dan misschien onderhuids, steeds zélf aangesproken. Ze worden gaandeweg wonden, of beschadigde personages. Ze zullen in de hagel van vragen deels bewust en deels onbewust toch antwoorden proberen te vinden. Wat te zeggen van:
Vormen jullie eensgezind een welwillende gemeenschap van kwaadwilligheid? Beconcurreren jullie elkaar? En willen jullie allemaal de diepste zijn?
Planten jullie je voort? Planten jullie je in iemands kinderen voort? Of zijn jullie wat iemand nalaat? Wat iemand bij zijn aanvang erft?
Legt iemand jullie een limiet op? Of zoeken jullie al naargelang de omstandigheden zelf de limiet uit? Of zijn jullie datgene wat in de limiet is bereikt?
Ik vroeg me aanvankelijk af of het aanwenden van een enkelvoudige aanspreektitel, jij of u of eventueel gij, niet directer en daarmee effectiever was geweest maar dat zou afbreuk doen aan de veelvuldigheid van de soorten schade. Daarnaast vervalt dan het gesuggereerde belang van het sociale handelen, de spanning tussen het individu en de gemeenschap. In dit opzicht ontpopt Delmotte zich als een cultuurcriticus. Dit is een geschikt moment om te wijzen op de veel voorkomende toepassing van het wederkerende voornaamwoord 'zich', de woordsoort par excellence voor reflectie.
Deel 3 bevat geen enkele vraagzin meer. Noch een aanhef, óf die is paradigmatisch geworden: wie het schoentje past, trekke het aan. Onderstaand fragment past wonderwel bij deze veronderstelling:
Voor wie ernaar op zoek mocht zijn: van een handvol tirannen werden in vrieskamers zaadcellen vergaard. Beschikbaar zijn eicellen van zowel Medusa als Medea.
Wie in vitro een en ander weet te combineren: succes ermee.
Zo kent elk deel weer andere uitgangspunten, en deels ook stijleigenaardigheden. Allemaal bij elkaar genomen vormen ze een heterogeen geheel van een onderzoek naar de staat van zijn van de mens, van de groep, van de maatschappij.
Alain Delmotte heeft niettegenstaande zijn humor, variërend van lichte spot tot absurdisme, niet bepaald een vrolijke bundel samengesteld. De wereld om ons heen is dan ook niet bepaald een Cocagne. Net als andere kunstdisciplines is het de poëzie evenwel gegeven om met een dergelijk uitgangspunt een domein te creëren waarin de lezer of luisteraar de positieve sensatie van het ontdekken kan ondergaan, tal van Aha-erlebnissen omzetten, in zichzelf een Keaton of Rosset of, met evenveel geldigheid, een Delmotte ontwaren.
Zoveel is helder, ‘Warhoofds gekkenwerk’ is een originele en, gezien o.a. Delmottes soortgelijke publicaties, ook authentiek overkomende bundel. Niemand schrijft als hij. Oorspronkelijk werk is dan wel per definitie interessant maar niet per definitie literair geslaagd. In dit geval hoeft over de kwaliteit echter geen twijfel te bestaan. Daarvoor zijn er teveel factoren die in Delmottes voordeel werken. Ik noem: de inzet, de uitvoering, de vasthoudendheid en, door dit alles heen, het vernuft. Ja, ‘Warhoofds gekkenwerk’ kun je ook een ode aan het poëtisch vernuft noemen. Bij deze!
Alain Delmotte, Warhoofds gekkenwerk; Uitgave: Stanza; 2017; 64 pp; ISBN: 978-94-90401-34-4
Klik hier voor de recensie van Dirk De Geest
Klik hier voor de recensie van Erick Kila
Klik hier voor de recensie van Hans Puper
Zie ook:
Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters
Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling
Zie voor ruim 1100 recensies, lang en kort, ook de rubriek KRITIEKEN op
www.alberthagenaars.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten