BEHOEFTE AAN EEN HEFBOOM
Albert Hagenaars over 'Wisselsporen' van Hans Tentije
Anekdotische dichters versus hermetische, romantische versus realistische, schrijvende versus schreeuwende, er zijn al heel wat onderscheiden tussen poëziebendes gemaakt. Ik wil er een aan toevoegen, nl. die tussen behagende dichters en ontregelende. Aan de eerste soort maak ik geen woorden vuil, dat lijstje kunt u naar behoren zelf invullen, tot de tweede soort behoren even zo notoire als uiteenlopende dwarsliggers als Ter Balkt, Pernath en Van Til.
Ook komen er dichters voor die van twee walletjes eten, de lezer met mooie woorden en beelden paaien om des te venijniger toe te kunnen slaan. In die groep zitten o.a. Nooteboom, Kopland en Tentije. Over de laatste wil ik het hebben, naar aanleiding van zijn laatste bundel 'Wisselsporen'. Het boekje is al van 1999 maar kreeg, vermoedelijk doordat het niet tot nauwelijks ontwikkeling in stijl en thematiek toont, zo weinig aandacht dat enige compensatie op z’n plaats is.
Om zeker te zijn, ben ik m’n zolder opgegaan waar, naast jaargangen van heel wat andere tijdschriften, alle afleveringen van Poëziekrant opgeslagen liggen en ja hoor, mijn eerste kennismaking met het werk van Hans Tentije dateert van november-december 1979. In jaargang 3 nummer 6 van deze voorloper van DHG staat een lang en bij vlagen opwindend vraaggesprek van Remco Ekkers met de dichter, die toen juist met z’n tweede bundel 'Wat ze zei' volkomen terecht de Van der Hoogt-prijs en de Gorterprijs had gewonnen. Tussen zijn vragen vlocht Ekkers gedichten uit de bundel. Het zijn deze fragmenten die destijds zo’n indruk op me maakten dat ik nu nog weet waar en wanneer ik ze las. Sindsdien volg ik Tentije, sindsdien koop ik elke titel van hem, maar sindsdien zijn mijn ideeën over de criteria voor goede poëzie ook danig veranderd. Toch bleek mijn mening over 'Wat ze zei' bij de zoveelste herlezing niet aangetast. Prachtige poëzie: suggestief en toch indringend, op de beste momenten zelfs magisch, en inhoudelijk gezien, ondersteund door het oproepen van twijfel en onzekerheid, bovenal exemplarisch voor het menselijke vermogen tot geluk, en ongeluk.
Wisselsporen zijn overgangen naar een andere werkelijkheid maar eerder naar een bedoelde bestemming dan naar de avonturen achter een onbekende horizon. Het is tegelijk de beste titel die Tentije ooit bedacht.
Het apart staande openingsgedicht 'Spiegelingen' had eerder 'Bespiegelingen' kunnen heten. Het is een lange, geforceerde en toch nog futloze tekst die de kunstjes verraadt die Tentijes betere werk, met haar onnavolgbaar treffende beeldspraak, juist in kwaliteit opschroeven. 'Spiegelingen' is een technisch karkas:
deze gerekte
stapvoetse paar tellen, en schamel bootje
zolang, dat voor zijn anker
rijdt
boot en brug
en hun tegenovergestelde
haast eendere vormen, die, los van elkaar, naar iets gavers
dorsten dan wat water
ze te bieden heeft.
Dit fragment zet natuurlijk wel aan tot overpeinzingen maar de opstapeling van beelden, en ook het onnodig zware ritme zijn hier Tentijes drang tot precisering tot last. Resultaat: 3½ pagina vrijblijvendheid! Bijna dan toch want niet onvermeld mag blijven dat in dit vers de fascinerende foto van de omslag beschreven wordt: de bovenkant van een boogbrug die nog net boven de waterspiegel van een stuwmeer uitsteekt. In die afbeelding van de hand van Peter Bes wordt het dualistische wezen van Tentijes poëtica geïllustreerd, de dagelijkse realiteit, die slechts fungeert als uitkijkpost op heftige of beladen belevenissen, liefst in dezelfde omgeving, en daarmee van vertrouwd overgaat in ja, ontregelend. Opvallend vaak zijn de waarnemingen echter eerst gefilterd door schilders, fotografen en filmers.
De eerste afdeling, 'Hartslag en voetstap' geheten, bevat bijvoorbeeld gedichten bij beeldend werk van Co Westerik (2 maal), Peter Bes (4 maal) en muziek van Charlie Parker. En meteen bij het eerste vers, bij een aquarel van Westerik, is het raak!
Mezelf kan ik alleen
vermomd als iemand anders zijn -
maar meer nog, misschien, wanneer er anderen kwamen
die zich ook vermommen wilden
en mij het masker namen, liefst
met vel en al.
Hij bestaat nog, de dichter van 'Wat ze zei'! Hier geen storend effectbejag, maar beheersing van het instrumentarium. Ook de andere teksten zijn van een behoorlijk niveau, wat onder meer tot gevolg heeft dat je de aanleiding gevende afbeeldingen graag zou willen zien. Toch staan de gedichten volledig op zichzelf! Overal zijn verrassingen zoals:
de windvlagen die het oppervlak toen ruwden
trekken dezelfde rimpelingen
door de nu bestrate haven – het licht
spreidt er al zijn schubben over de kasseien uit
of het volgende fragment, eveneens uit het vers 'In Antwerpen':
wanneer ik oversteek zie ik pas
de steen die boven is komen drijven, die iemand
misschien ooit opbreken zal -
Ronkend van genoegen lees je je naar de volgende reeks, 'Om de dingen', gemaakt bij schilderijen van Rob Verkerk. Maar nee, hier wisselt Tentije het verticale weer af met het horizontale. Hier geen tuimelluiken en springplanken meer naar een ander bewustzijnsniveau maar opsommingen die nauwelijks iets meer worden dan dit en dan nog met tastende in plaats van doel treffende beelden:
Iedere keer weer dat gevoel
een vreemde te zijn als ik thuiskom, ’s nachts
en het trappenhuis binnenga -
de minutenschakelaar laat de minuten
razendsnel opbranden en mijn treden
zwermen in duisternis uit.
Jammer, jammer, jammer, vooral die slotregel, die door elke beginner gepleegd kan worden! De dichter had die zeven korte teksten beter in zijn pc kunnen houden of desnoods bibliofiel, voor de intimi, uit laten geven.
Gelukkig herneemt Tentije zich in de volgende twee afdelingen, respectievelijk 'Te midden van zoveel verstroooiing' en 'Arcades des lisses' geheten, met 7 en 5 gedichten en een overheersende thematiek van liefde en dood . Ook hier weer genoeg beeldgroepen die van geen ander kunnen zijn:
langs rietstengels, langs bijna niets
en over fijnvertakte barsten
in de ijsvloer, over de als met ijzervijlsel
besneeuwde velden, op de donkerende bosrand
toelopend om al het rood
te willen stelpen.
Het ‘willen’ in deze om-constructie is dan weer overbodig maar ach... Wat telt is dat hier een aantal belangrijke gedichten tot stand komt.
Mooi is in het volgende fragment te zien hoe verfijnd en accuraat Tentije tijden door elkaar vlecht en ik bedoel zowel de beleefde momenten als de grammaticale tijden en modaliteiten:
Zag ik de stenen engelen de lamp die zij heffen
maar boven hun nacht uittillen
dan zou ik de zomen van je rokken
weer langs mij voelen ruisen, gedempter klonk het grint
onder je zolen, dan brak het wolkendek
en was er zon
rond de paviljoenen stonden de seringen
vandaag al in bloei.
Het woord rokken heeft desgewenst met een persoonlijk verleden te doen maar roept zeker een oudere laag in de tijd op. De titel 'Maria ter Sneeuw' verwijst naar een godshuis in Praag. Zo, tijd en ruimte uitbreidend, is Tentije wie hij moet zijn! De uitglijders die hij hier nog maakt betreft momenten dat hij het net iets te mooi wil doen, getuige:
het moederzielallene en wreed geweckte pijnen. Twee ay-ay-momenten zo dicht bij elkaar...
Conclusie en vooruitblik: 'Wisselsporen' is met slechts 19 gedichten een dun bundeltje. Trek daar nog de mindere 7 van af van 'Om de dingen' en je houdt er 12 redelijke tot goede over. Daarmee is 'Wisselsporen' in elk geval kwantitatief een overwegend zwakke schakel in Tentijes toch al niet ruime oeuvre. Als dichter overleeft hij wel, als een door de bladen en andere media opgemerkte dichter misschien niet. Tenzij, en dit spreek ik liever als fan uit dan als recensent, hij ook zijn volgende bundels niet alleen in ruimte maar ook in stijl uitbreidt! Tenzij Tentije dus daadwerkelijk de hefboom van de wissel weet om te gooien!
Geschreven in opdracht van
De Houten Gong en gepubliceerd in het decembernummer van 2000
Foto: Marion Krämer
www.alberthagenaars.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten