MIJMER VOORT, MIJMER DOOR
De postume debuutbundel van Frans Melsen
Nét na zijn vroegtijdige dood op 29 oktober 2013, maar nog vóór de uitvaart, verscheen van Frans Melsen (1959, Breda) de bundel ‘Mijmer voort, mijmer door’. Een goede vriend van de auteur bezorgde me het boekje met het niet af te wijzen verzoek om er een recensie aan te wijden.
De titel sprak me niet aan. Er moeten al honderden, nee duizenden dichtbundels in ons taalgebied verschenen zijn met mijmeringen als titel of als kernwoord in de titel. Maar Melsen was niet de eerste de beste amateur. Hij studeerde Nederlands in Utrecht en was ruim dertig jaar actief in het onderwijs, aanvankelijk in Bergen op Zoom, daarna in Oosterhout. Het is ook niet zijn eerste titel; hij publiceerde twee culturele boeken (over de bijzondere wijze waarop carnaval in Bergen op Zoom gestalte krijgt, inclusief een analyse van de daarbij horende liedjes), was een van de redacteuren van het eerste Bergse woordenboek ‘De Dikke van Berrege), schreef columns en musicalteksten en bracht ook nog een uitgave over de Oosterhoutse Nachtegalen op de markt, een jubileumboek over de zangschool met dezelfde naam die zich in meer dan vijftien talen toelegt op een repertoire dat zowel polyfonie, popsongs, musicals en commercials bestrijkt.
Met deze opsomming bedoel ik niet dat mensen met dergelijke activiteiten geen amateur als dichter kunnen zijn. Je mag er echter wel van uitgaan dat iemand met zo’n brede culturele belangstelling donders goed weet dat je niet met poëzie aan moet komen onder de naam mijmeringen. Melsen moet dus een goede reden gehad hebben om daar toch voor te kiezen. Dit beseffende krijgt de titel een meerwaarde, hij zet je of je wilt of niet aan het denken en dat is prima natuurlijk.
Ik neem aan dat hij het woord een nieuwe lading heeft willen geven of, even effectief, de oorspronkelijke betekenis ervan heeft willen benadrukken, verscholen onder de dikke lagen clichés die er in de loop van de eeuwen op zijn vastgekoekt. Hij zal dan, zoals ik nu, ontdekt hebben dat dit ene woord lange wortels heeft. Afhankelijk van de context betekent het: bespiegeling, dromerij, malen, sentimentele droefgeestige peinzerij. Dit laatste woord komt natuurlijk via het Franse ‘penser’ in onze taal. Graaf je nog dieper dan stoot je op bijvoorbeeld op ‘mimeren’ dat in het Middelnederlands werd gebezigd, op ‘mimerje’ (Fries), en op ‘mamorian’ (oudengels) in de betekenis van ‘zinnen op’. Al deze variaties stammen via het Latijnse ‘memor’ (denken aan) en het Griekse ‘mermeros’ (datgene waar men aan blijft denken) af van nog oudere vormen in bijvoorbeeld Armeens en oud-Indisch die ook nog eens basisbegrippen als zorg en herinnering in zich dragen. Als taalspecialist -vergeet niet dat hij met passie symbolische teksten uiteenrafelde- zal Melsen zeker ook de lezer na hebben willen doen denken. En denken in alle soorten en maten zal hij zelf gedurende zijn ziekbed maar al te goed hebben gedaan, zo staande, liggende op de richel van het leven, wetende dat het einde nabij was. Tegelijk zal hij ook het fantasie-element hebben willen meenemen, het dromen, het zich overgeven aan een andere realiteit, al dan niet met de bedoeling om te vluchten voor de onverbiddelijke uitkomst.
De bundel bevat een voorwoord van Peter Bevers en Axel Kruse en dertig over het algemeen korte teksten. Achterin staat een biografische schets. Het is een bonte verzameling geworden van aforismen, herinneringen, verzen met soms een acrostichon of parallellie, grappen en zelfs een enkel experiment. Ook inhoudelijk is Melsen er in dit korte bestek in geslaagd veel afwisseling te brengen. De lach en de traan wisselen elkaar veelvuldig af zodat niet alleen verdriet en pijn aan bod komen, al gaat hij de definitieve confrontatie zeker niet uit de weg.
Een humoristische bijdrage met een dubbele bodem: “
jij lijkt wel veel op je vader, zei hij opgetogen / de welke bedoel je, vroeg ik opgewonden / nou, niet die van hierboven, maar die andere / gelukkig maar, dacht ik in mijn onvermogen.”
Een overwegend realistische tekst met eveneens aandacht voor herhaling en kleine verschuivingen is:
PLAFOND
Ik lig angstig op mijn rug
en staar naar het plafond
ik zie mijn leven terug
en tel elk vierkant
van voren naar achter
en volg elke rand
ik ben bang en wacht er
ik zit aan mijn plafond
ik lig angstig op het bed
en staar naar het plafond
ik volg alles nauwgezet
en tel de lijnen
van deur tot aan het raam
grote en kleine
ik voel me echt eenzaam
ik zit aan mijn plafond
ik lig hier thuis op mijn bed
en staar naar het plafond
ik heb daar nooit op gelet
grijze vlekken, zeg
van voren naar achter
grijs, goor, wat een pech
ik roep harder zachter
witten, witten dat plafond
Hoewel nogal wat teksten niets of niet veel met poëzie te maken hebben, wat duidelijk ook niet de bedoeling van de auteur was, zijn er toch genoeg momenten waar je literair bij stil kunt staan, die je zelfs zinvol kunt herlezen. Enkele voorbeelden? In bovenstaand gedicht speelt Melsen met de meervoudigheid van de uitdrukking aan je plafond zitten. Juist het spel doorbreekt dan de code van niets meer kunnen doen! Het is in al z’n eenvoud een schitterende manier om woorden sterker te laten zijn dan hun neerslag in de taal. Aan een plafond zitten is ook aan een plafond pulken, een ondoordringbaar lijkend vlak openen, doorstoten in een andere realiteit.
Let ook op de regels 5 en 21. Er staat niet ‘van voor naar achter’ maar ‘van voren naar achter’. Ik dacht even een fout te vinden maar nee, Melsen stelt het woord voren op, meervoud van voor, de gegroefde lijn waar het zaad, het nieuwe leven in moet komen. Dat past wonderwel bij het onophoudelijk met de blik bestrijken van het plafond, symbool van het eind, van de dood in dit geval. Het is dan geen grote stap meer om te wensen dat de grijze vlekken, de gore plekken van het dagelijkse leven verdwijnen. Witten is puur maken, het grootste raadsel van de mens ontdoen van wat niet meer ter zake doet. Juist de naderende dood laat de mens beseffen waar hij nooit op heeft gelet maar wat er wel degelijk is.
Ook mooi is de overgang van de twee laatste regels. Je kunt desgewenst een cesuur horen na zachter, maar die ook leggen na roep. Je leest dan harder witten, zachter witten…wat eveneens een relevante interpretatie oplevert. Ze vallen niet op, zoals het goede rijmen betaamt, maar de klankovereenkomsten in lig-rug-terug-wacht-echt-achter-zachter mag er uiteraard ook wezen.
De schrijver betrekt ook de eigen achternaam in zijn taalspel. Melsen, ooit een leen van het land van Rode in de kasselrij van het land van Aalst, is momenteel een deelgemeente van Merelbeke en daarmee een uitloper van Gent. Al deze elementen staan als verwijzing in de tekst, waarvan de hoofdletters de naam Melsen vormen. Het slot luidt: “
Nooit verwacht dat Melsen / de nederzetting heeft vermeden.” Een raadsel want er staat niet dat de dichter er nooit is geweest maar dat hij er niet wilde komen. Waarom wilde hij niet naar de veronderstelde plaats van afkomst van de familie van vaders kant, vraag je je af, terwijl je weet dat hij juist een fascinatie voor bronnen en oorsprong had. Omdat de regels achter in de bundel staan, zorgt deze kortsluiting voor een laatste zacht knetteren.
Frans Melsen is er niet meer. De beste bijdragen in dit boekje claimen echter aandacht voor zijn emoties, overwegingen, ideeën en ja mijmeringen die mede bepalen wie en wat hij is geweest: een leraar met een drang om kennis over te dragen, een doodzieke man met pijn, passie en angsten, een zoeker naar flonkeringen in de spelonken van de taal, een bescheiden literaire doorgever.
FRANS MELSEN; ‘Mijmer voort, mijmer door’; 40 pagina’s; Uitgegeven door Peter Bevers en Axel Kruse; oktober 2013; ISBN/EAN 978-90-9027919-0; Foto auteur: Rens Melsen
Deze recensie werd eerder gepubliceerd, in een iets kortere versie, in het tijdschrift Brabant Cultureel, jrg. 62, no. 4, december 2013, alsmede op onderstaande site:
www.alberthagenaars.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten