dinsdag 4 mei 2010

FRANS AUGUST BROCATUS - Navigamare

.


EEN GOLFSLAG OP VELE OEVERS

Albert Hagenaars over 'Navigamare'

Wie had dat gedacht? Wie had in 1983, het jaar dat zijn eerste gedichten op de markt kwamen, ooit kunnen denken dat Frans August Brocatus zich van een romantisch georiënteerde tot een formeel opererende dichter zou ontwikkelen en dat zonder zijn lyrische principes prijs te geven, noch zijn thematische kern? Ik niet in elk geval en hijzelf vermoedelijk ook niet.

In 1983 verschenen, in eigen beheer en onder de naam Frans Brocatus, twee cahierachtige uitgaafjes met teksten, respectievelijk ‘Bloed dat gespierd’ en ‘Reizen en plaatsen’, die nog niet tot gedichten gerijpt zijn maar wel tal van voorbeelden bevatten van de treffende beeldspraak die sinds die tijd het belangrijkste kenmerk van zijn poëzie vormt. Alleen al deze beelden maken de geniete bundeltjes tot meer dan een collector’s item. Het is al meteen prijs in de opdracht voor ‘mijn moeder, mijn aanleiding / mijn vader, mijn oorzaak’, (‘Bloed dat gespierd’).
In de vorm van zijn eerste verzen is Brocatus duidelijk nog zoekende. Hoe goed de beeldspraak ook is, dat zwakke formele punt kan er niet door gecompenseerd worden: Een fragment uit het openingsgedicht:


het bos dat ademt
als een long
tussen de akkers,
de gekapmantelde nacht
die zijn paarden uitstuurt,
wolken grazen laat,
het ontwaken gebiedt.



Duidelijk aanwijsbaar is de invloed van, of op z’n minst verwantschap met, collega’s als Trakl en Snoek. Het laatste geciteerde woord van dit openingsgedicht is, terugkijkend althans, niet zonder belang: gebiedt. In volgende bundels wint de imperatief namelijk aan belang.

Opmerkelijk laat maakt Brocatus, dan voluit Frans Augustus Brocatus geheten, zijn Vlaamse debuut. In 1991 verschijnt bij Dilbeekse Cahiers, op de omslag warm aanbevolen door Monika Lo Cascio, de bundel ‘Niet tevergeefs’, een titel die wel een positieve strekking heeft maar tegelijk een defensief standpunt inneemt. Dat is vreemd want de kwaliteit is, vergeleken met de eerder genoemde werkjes, niet één maar wel twee niveaus hoger. Het meest valt de bondigheid op; Brocatus heeft soms maar een enkele strofe nodig om een gedicht op te zetten. Bij de enige haikoe verwacht je niet anders. Zelfs het langste vers echter telt slechts 12 regels en die dragen elk niet meer dan zes woorden. Essentieel is dat de gedichten geen slierten beelden meer zijn. Er is ditmaal vaak sprake van een zinvolle balans, getuige het titelgedicht dat, niet toevallig, het boekje besluit:


ik zeg het nu in uw slaap:

steeds vouw ik dicht onder
wat gij noemt: steen.
ik ben een kever daaronder,

en verder nog: er zijn meeuwen
die in mijn handen scheepgaan
het bewijs dat er voedsel is,

niet tevergeefs streel ik dus.



De zegging kan nog verbeterd worden (vooral op de overgang tussen regels 4 en 5), de beelden zijn niet samenvallend of complementair (in plaats van de symboliek uit te buiten van aarde, vertegenwoordigd door de kever, en lucht en water, door de meeuwen, laat Brocatus de zeevogels scheepgaan!) en het slotwoord mag overbodig, zelfs storend genoemd worden, maar hier is een talent aan het woord dat belooft nog te gaan verrassen.
Een gedicht dat daar nog duidelijker een voorbode van vormt, is ‘Les ombres des amants’, waar Brocatus spirituele referenties in verweeft, getuige de eerste twee strofen:


in het kardinaalsrood
van haar mond knielt hij,
een monnik de gebeden
zeer toegewijd,

en zij ontvangt hem
onbevlekt en zinderend
met kleine bronzen klokken
klingelend in haar keel.



Dat ‘Niet tevergeefs’ nog geen volwassen bundel is, komt door de opname van flauwe versjes en teksten die zich als aforisme willen voordoen. ‘Vakantie’: “ik slinger rond / zoals mijn vulpen: / het dopje erop” is een voorbeeld van het eerstgenoemde.

Vijf jaar later maakt Brocatus, die al in 1986 in de regio Breda was komen wonen, zijn Nederlandse debuut. Bij Poëzie-uitgeverij WEL verschijnt ‘Bittere Rijst’, dat in vijf afdelingen een aantal thema’s bindt: de te verwachten liefde en dood, maar ook de kracht van het verleden en het belang van de kunst. Bovendien zet hij een wetenschapper, een veldheer, een ontdekkingsreiziger e.d. in als embleem. Zo kruipt hij in de huid van o.a. Columbus, Mercator, Thomas à Kempis, Nostradamus, de hertog van Alva, Leonardo da Vinci, Georg Trakl en Hugues Pernath. De zegging is opnieuw kort maar nu wel in een overkoepelende stijl met een innerlijke kracht die nog versterkt lijkt te worden door een frequent gebruik van de gebiedende wijs, wat de gedichten een dwingend karakter geeft. Dat schraagt de fragmenten die door tederheid bepaald worden. Vorm en inhoud zijn meer ineengeschoven, zoals in ‘ Madame Bovary’, waaruit de laatste drie strofen:


laat dan in Rouaan de huizen
meebuigen achter gevels
van geteerd hout en gedroogd leem,

stuur in de schemering
de koetsier met hoge hoed,
de paarden met omwikkelde hoeven

en hoor hoe achter gordijnen in het rijtuig
met gekreukt nachtleer haar jurk
blijft ruisen, knisteren zoals weleer.



Het beste gedicht is wellicht ‘Jager te voet’, dat vrij is gebleven van enige zweverigheid (die samen met de behoefte aan opsmuk het grootste gevaar voor Brocatus’ poëzie vormt). Hier is sprake van klaarheid die toch vervreemding tot stand brengt, raadsels oproept:


onder een weelde van wolken,
tussen schaduwrijke wilgen

staat hij dan als een man
in stilstaand water

gesloten onder sleutelbeenderen,
de drijfjacht gestaakt,

het mes tot aan het heft
tussen gladde stenen geplant.



Dit is poëzie van de bovenste plank! Met de daaropvolgende bundel, ‘Ruiters in regenblauw’ uit 1998 weet Brocatus niet een handvol gedichten maar een heel boek op het hoogste niveau te brengen. Hij toont hoe hij op structureel gebied is gegroeid.
‘Ruiters in regenblauw’ is gesitueerd in de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. De kern betreft de behandeling van leven en een aantal werken van de vroegtijdig overleden schilder Egon Schiele. Dit deel is ingebed in teksten over tijd- en cultuurgenoten van Schiele, zijn collega Klimt, de componist Schönberg, de vader van de psychoanalyse Sigmund Freud, de taalwetenschapper Wittgenstein. Deze en andere personages trekken met hun leven en werk, kortom hun betekenis voor in elk geval de Westerse wereld, banen om de levensvragen waar het Brocatus om gaat. Drie technieken zijn met name belangrijk voor ‘Navigamare’.
Ten eerste zet de dichter de figuren die hem inspireerden, die hij als boegbeelden en wie weet als voorbeelden ziet, in op drie niveaus. Het meest gewicht wordt dus aan Egon Schiele toegekend, die letterlijk en figuurlijk in het boek centraal staat. Schiele wordt geflankeerd (zie de hierna volgende beschreven techniek) door met name genoemde kunstenaars en wetenschappers (maar die achtergronden lopen bij Brocatus ineen) en op het derde niveau komen cultuurdragers aan bod die niet in titels genoemd worden maar vanuit een woonadres,een stamkroeg of anderszins benaderd worden. Ik noem slechts Walther Gropius, Peter Altenberg en Arthur Schnitzler. Als verbindingscriteria, ook weer op verschillende niveaus, gelden hier de Auenbruggergasse waar Gustav Mahler en diens vrouw Alma woonden. De laatste was de minnares van o.a. Klimt en Kokoschka en ook nog eens echtgenote van Gropius en Werfel. Zo verbindt Brocatus plaatsen, liefdes en dood en verval, toont hij beïnvloeding aan, verspreiding van ideeën.
Ten tweede heeft hij bij elkaar horende gedichten uiteen gehaald en ondergebracht in zowel afdelingen vóór het Schiele-deel, als in die daarna. Zo kan het gebeuren dat bijvoorbeeld het gedicht ‘Arnold Schönberg I’ op blz. 10 staat en ‘Arnold Schönberg II’ op blz. 66, en ‘Sigmund Freud I’ op blz. 22 en ‘Sigmund Freud II’ op blz. 54, consequent binnen de gedichten over Schönberg dus. Hij vormt als het ware ringen om ringen.
Ten derde, nog meer doordacht, nog verfijnder, worden de teksten verbonden door separate zinnen en zinsdelen, elk ook op een aparte pagina. Samen echter vormen ze nog twee extra gedichten. Deze twee gefragmenteerde teksten verwijzen o.a. naar de 4 km lange Ringstrasse, waar de grote culturele voorzieningen van Wenen werden gerealiseerd.
Met succes experimenteert Brocatus hier met ordeningsprincipes die zowel de delen als het geheel op een logische wijze een meerwaarde moeten verschaffen. Deze principes zijn niet alleen hiërarchisch maar ook symbolisch. Daarin past dan weer de magie die de dichter aan getallen toekent, zoals 2 (gebaseerd op de splitsing van zowel bundel als een aantal gedichten) en 3 (dat uitgaat van de drie niveaus en de drie gedichten waaruit sommige cycli bestaan). Het knappe is dat deze technieken vooral op onbewuste werking gericht zijn, hun skelet het boek niet vastklinkt; de inhoud integendeel doet blijven stromen.

Na deze geslaagde krachttoer volgen de overgangsbundels ‘Kroonvuur’ (2002) en ‘Rozenoog, Zeekelk’ (2006). Beide bevatten onmiskenbaar goede gedichten maar ontberen een onontkoombaar onderling verband. Een fragment uit ‘Kroonvuur’ dat in al z’n eenvoud wel duidelijk appelleert aan de in ‘Navigamare’ toegepaste principes is ‘Zwijgen in december’:


ik genees niet
meer en meer

houd ik van
eenvoudig enkelvoud

ik genees niet
meer en meer

huis ik in zwijgen
gedeeld door twee.



In het omvangrijkere ‘Rozenoog, Zeekelk’ staat een tekst in een vergelijkbare stijl met een interessante dubbele omkering, uitlopend in beelden die bewust de logische mogelijkheden ontstijgen. Met evenveel recht mogen ze geforceerde effecten genoemd worden als pogingen om zich van de conventie te bevrijden.


MIJN VADER WORDT OUDER EN IK

Voor Anton Frans Brocatus

benig worden
onze schouders.

smal het draagvlak
van veel en meer.

wij keren woorden om
en komen weer thuis.

hoe lang nog zullen
de duiven van zijn ogen

gebaren naar de vleugels
van mijn paarden?



Er valt in alle twee de bundels veel te ontdekken. Ze weten echter door hun meer uiteenlopende stijl en verkruimelde compositie ‘Ruiters in regenblauw’ allesbehalve te overtreffen. Het blijft wachten op een volgende stap in Brocatus’ ontwikkeling.




Een nieuwe periode zet feitelijk pas ruim tien jaar later in, met ‘Het brood, de roos, de monnik’, dat in 2009 verschijnt. De titel zegt alles al. In zijn drievoudigheid verwijst hij naar respectievelijk de materie; de dimensie van schoonheid en de kunst; de spirituele waarden. Je hoeft niet van katholieke huize te zijn om de heilige drievuldigheid en de transcendentie van brood en lichaam te kunnen zien.
Compositorisch grijpt Brocatus terug op het beproefde recept van ‘Ruiters in regenblauw’. We hebben immers opnieuw te maken met een bundel in een bundel, met splitsing. Alleen is nu de getalssymboliek sterker aangezet en vraagt hij nog meer aandacht voor de essentie van verschillende aspecten van zowel de waarneembare werkelijkheid als de religieuze verdieping die nodig is om de realiteit te duiden en een plaats te geven. De geestelijke waarden zijn duidelijk belangrijker maar kunnen niet zonder de concrete zintuiglijke gewaarwording en ja sensitiviteit blijft nu eenmaal een van Brocatus’ kenmerken.
De opbouw van de bundel bestaat uit een deel met de gedichten I t/m VII, een tweede en omvangrijker deel met 26 gedichten, toepasselijk getiteld A t/m Z, en een slotdeel VIII t/m XIV. Wat een associaties dringen zich hierin op! De bundel is een drieluik bestaande uit een centraal paneel en twee kleinere panelen die samen ook één afbeelding vormen en tegelijk het middendeel onzichtbaar maken. De twee zijpanelen bestaan samen uit 14 gedichten, evenveel als het aantal kruisstaties van Jezus.
Er blijkt zelfs nog een tweede kruisweg in het boek verborgen, maar dat realiseerde ik me pas bij het samenstellen van dit essay. Ook in het middendeel zijn 14 gedichten gegroepeerd met elk drie disticha, links daarvan 6 gedichten met regelschema 2-1-2- en rechts ook, waarmee de buitenkant van de zijpanelen, elk bestaand uit 7 gedichten, ineens niet meer overeenkomt met hun gespiegelde binnenkant. Een vertekenend effect, waar Escher, mocht hij literaire aspiraties gehad hebben, trots op had kunnen zijn, maar ook en vooral een perfect voorbeeld van het samenvallen van vorm en inhoud, van een geraffineerde verschuiving tot een poëticaal moment. En zo zijn er veel meer ontdekkingen te doen.

Maar we wisten al dat Brocatus compositorisch z’n mannetje staat. Wat ‘Het brood, de roos, de monnik’ behalve het weglaten van alleen maar aandacht afleidende titels onderscheidt van ‘Ruiters in regenblauw’ zijn de ditmaal nadrukkelijker aanwezige parallellie en verschuivingen daarin. Deze handelswijze voert direct naar de uniek uitgevoerde bundel ‘Navigamare’. De hoofdmotieven komen in telkens andere verbanden terug en worden daardoor wel altijd meteen door de lezer herkend maar niet geduid, laat staan dat een vergelijking van de meerdere duidingen snel mogelijk is. Dat kan het best door met de zoekfunctie van een tekstverwerker de motiefwoorden op te sporen. Brocatus zou dat niet willen; zo’n benadering kan alleen maar de mysteriën schaden die hij in zelfs de eenvoudigste dingen ziet. Een bloem is bij hem al, en volkomen terecht, een wereld, niet een wereld op zich maar een wereld van boodschappen en verwijzingen. Tijdens de presentatie van de bundel, in juni 2009, liet hij niet voor niets de film ‘Into great silence’ zien, een sfeervolle, inspirerend langzaam weergegeven documentaire over het leven van de Kartuizer monniken in La Grande Chartreuse in de Franse Alpen. Wie als woordkunstenaar zoveel aandacht heeft voor religie kan niet om gebeden heen. Juist het aanroepen van een hogere macht geeft aanleiding tot herhalen en variëren. Toch blijven de teksten in ‘Het brood, de roos, de monnik’ in eerste instantie nog korte, apart te lezen (want door veel bladwit omgeven) gedichten. Pas na herlezen dus is meestal te zien dat Brocatus niet alleen woorden en zinsdelen herhaalt maar ook klanken. Zijn rijmen, bijvoorbeeld ‘engel’ / ‘stengel’ en ‘stenen’ / ‘stemmen’ (in de alliteratie ‘st’ schuilt nog een extra verbinding), staan vaak niet dicht bijeen. Ze spelen mee maar geraffineerder dan de lezer zich realiseert. Een stengel verbindt zich semantisch echter ook met het trefwoord ‘penseel’. Klank en betekenis gaan allerlei kruiselingse, bijna onnavolgbare overeenkomsten aan die zich gaandeweg oplossen in een dichte nevel van woorden die blijft nazinderen, en weer oplicht bij herlezen.

Om met één voorbeeld aan te tonen op welke wijze Brocatus zijn motieven inzet, volgen enkele inbeddingen van het woord ‘steen’:
“hij slijpt de ploegschaar / bewaart landstenen in een cirkel” (II). Let op de verwijzing naar o.a. Stonehenge;
“hij halveert stenen en pauzeert / tot de helften elkaar weer vinden” (IV);
“zilverstift en zwarte steen onaangeraakt” (A);
“hij halveert stenen en pauzeert / tot de helften elkaar weer vinden” (J);
“hij slijpt de ploegschaar / bewaart landstenen in een cirkel” (L);
“ver in de nacht ligt omgekeerd een steen / met de runen van zijn verlangen” (P). Het signaal omgekeerd levert in dit motiefonderzoek het woord nest op, steen en nest kennen verschillende overeenkomsten;
“van haar schoot edelt hij een steen” (R);
“zilverstift en zwarte steen onaangeraakt” (U);
“ver in de nacht ligt omgekeerd een steen / met de runen van zijn verlangen” (XII);
“van haar schoot edelt hij een steen” (XIV).


Maar de dichter noemt niet alleen het woord steen, hij benoemt ook herhaaldelijk de materiaalsoort, o.a. lava, gips, arduin, marmer, klei, erts. Ook deze woorden staan voor proces en overgang (arduin en marmer worden aangewend voor kloosterzuilen), gaan allerlei verbanden aan.
Zelfs in de spreiding van dit motiefwoord gebruikt Brocatus spiegeleffecten: II en IV in het linkerpaneel en XII en XIV in het rechter.
Tenslotte zij opgemerkt dat stenen, zoals de lezer in bovenstaand overzicht kan zien, doorrollen tot in de tweede bundel in ‘Het brood, de roos, de monnik’ maar ook dan nog spiegelen: twee opnames in het linker paneel, twee in het rechter.

Om deze theorie niet de poëtische aanleiding te laten overwoekeren, tot besluit een gedicht uit ‘Het brood, de roos, de monnik’:


Y

Schaduw en geur onder haar linnen kleed
hoe zij onthult en ongeplooid blijft staan

onder zijn baard het witte bewaren
geen kaarsvlam die hem schroeit

hij bidt laat mij hier binnengaan
ademen tussen marmer en arduin.



Wezen de jaartallen van het verschijnen van de voorgaande bundels nog op een relatief lange tijd van ontstaan en conceptie, ‘Navigamare’ was al bijna klaar toen ‘Het brood, de roos, de monnik’ verscheen. Gezien de hoge kwaliteit van dit boek, mag geconstateerd worden dat Frans August Brocatus zich in een zeldzaam vruchtbare fase bevindt.
In ‘Navigamare’, hoogstwaarschijnlijk bedoeld als een combinatie van varen (navigeren, plaats bepalen) en minnen, trekt hij de tendens van de vorige bundel consequent door. Waar in ‘Ruiters in regenblauw’ de gedichten nog naar elkaar verwijzende tekstblokjes waren, dominostenen of, beter nog, schaakstukken, en in ‘Het brood, de roos, de monnik’ voornamelijk woorden en zinsdelen die naar en in elkaar grepen, zijn de gedichten in ‘Navigamare’ ook formeel opgelost in één lange golvende tekst van steeds herhaalde gelijksoortige en toch unieke bewegingen op 26 bladzijden, een voor elke letter van het alfabet. Dat dit geen toeval is, demonstreren de beginletters van elke regel op elke bladzijde. Een andere stap in deze richting was niet logisch geweest; déze bundel, déze werkwijze moest er komen, was onafwendbaar!
Eigenlijk zet Brocatus een grote stap in verschillende richtingen tegelijk, zelfs achteruit. De densiteit van de beelden doet bijvoorbeeld denken aan z’n allereerste probeersels. Het huidige resultaat is echter de voldragen vrucht van een lange en goed doordachte ontwikkeling en daardoor overtuigend. Vervolgens heeft hij veel traditionele elementen, letterlijk, overboord gegooid, ik noem titels, strofebouw en interpunctie. Het principe van herhaling is nu geen middel tot effect meer maar totaalvorm, elke herhaalde woordgroep is een golf die de andere voortstuwt en meetrekt. De scheiding tussen tekst en bladspiegel is deels doorbroken. Er zijn immers ook geen witregels meer. Wel heeft hij voor een spatiëring gezorgd die in sommige regels bewust sterker is doorgevoerd dan in andere.
Wie weet zou Brocatus, als hij niet meer beperkt was door de druktechniek, ook de marges hebben laten vervallen.

‘Navigamare’ zet als volgt in:


ademend bloed verzamelend onder het
borstbeen ribben rangschikkend tussen lijnen
contouren van haar lichaam
de gestrekte stilte van haar spieren
en haar adem over zijn handen



en eindigt op de eerste bladzijde met:


voor de ogen die
wachten in hun ontbreken verbergt hij zich
xenoglossie gestorven vaders moeders het
ijs dat gesmolten is verzonken ligt in een
zee met wolken op volgeschreven spiegels



Al op de tweede bladzijde veranderen deze beginregels in


ademend bloed verzamelend onder het bleekblauwe licht de huid gespannen rond de contouren van haar lichaam de gestrekte stilte van haar spieren en haar adem over zijn handen


en vervolgens wordt de derde regel vervangen:


ademend bloed verzamelend onder het bleekblauwe licht de huid gespannen rond de cirkels die zijn vingers toveren de gestrekte stilte van haar spieren en haar adem over zijn handen


en dan de vierde etcetera:


ademend bloed verzamelend onder het bleekblauwe licht de huid gespannen rond de cirkels die zijn vingers toveren de woorden gedicht in haar onderhuid en haar adem over zijn handen


Zo verandert met kleine aanpassingen de tekst voortdurend totdat hij in hetzelfde deel op de laatste bladzijde begint met de volgende 5 regels en eindigt met de nieuwe 5 slotregels. Het is hetzelfde gedicht gebleven en toch ook niet.


ademend bloed verzamelend onder het bleekblauwe licht de huid gespannen rond de cirkels die zijn vingers toveren de woorden gedicht in haar onderhuid en haar adem over zijn handen

voorbij hun gebaren de woorden herkennen wegen hoe hun monden nieuwe landschappen xenoglossie overboord gegooid lezen in water ijs dat zij herinneren van winterse boottochten
zee die spiegels volschrijft met wolken



Frans August Brocatus is erin geslaagd zich van een interessante tot een bepalende dichter met een volstrekt eigen poëtica te ontwikkelen, en dát op eigen kracht. Natuurlijk komt het altijd in eerste instantie aan op de kwaliteit van de poëzie maar succes, voor dichters al gauw te vertalen in opdrachten en publicaties in toonaangevende tijdschriften en bloemlezingen, kan extra stimuleren en dus wel degelijk van invloed zijn op de kwaliteit. Hoewel Brocatus over gebrek aan bijval en opdrachten niet hoeft te klagen, is hij in staat gebleken om ver van de literaire machtscentra en zonder spraakmakende publicaties z’n eigen weg te volgen, z’n eigen inzichten te realiseren.

‘Navigamare’ is het voorlopige eindpunt van een lange ontwikkeling. Brocatus staat nu voor een moeilijke keuze: ofwel doorgaan en werkelijk driedimensionale poëzie creëren ofwel het over een andere boeg gooien, nieuw beginnen.
‘Navigamare’ verdient het elke keer opnieuw ontdekt en beleefd te kunnen worden, de lezer om de golfslag van dit lange gedicht steeds krachtiger op de eigen oever te voelen slaan.

De Verborgen Hoek, jrg. 2, no. 7, december 2009.
Foto: © Siti Wahyuningsih.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten