OUDE HELDEN, NIEUWE ROLLEN
Over ‘Omwegen’ van Wim van Til
Wie Wim van Til (º1955, Leiden) ook kent buiten zijn dichterschap zal zich wel eens afvragen hoeveel poëziebundels er niet door hem geschreven konden worden vanwege zijn andere verdiensten voor de dichtkunst. Hij was o.a. voorzitter van de coöperatie Opwenteling in Eindhoven (een organisatie die al 50 jaar bestaat, honderden bundels uitgaf en momenteel een doorstart maakt) en diverse malen jurylid en is al jaren directeur van het in Boekenstad Bredevoort gevestigde Poëziecentrum Nederland. Dat zijn bepaald geen kleine klussen! Geen wonder dat van Tils oeuvre nog steeds bescheiden van omvang is. Het grootste deel daarvan verscheen in 2000 bij uitgeverij WEL, in het overzicht ‘Sleutelhouder – Gedichten 1979-1999’.
Verleggen we onze blik echter van de kwantiteit naar de kwaliteit dan zien we een oeuvre dat een grote toevoegende waarde vertegenwoordigt. Van Til is dan wel een onverbeterlijke organisator en gedreven animator die schijnbaar veel tijd verliest aan de meest uiteenlopende projecten (meestal ten bate van derden dan nog) maar gelukkig zien we diezelfde eigenschappen in zijn gedichten. Die staan bol van taalspel –elk deel van deze samenstelling is even belangrijk- maar tonen tegelijk een grote aandacht voor de organisatie van zijn spel. Ze vormen cerebrale bouwsels in plaats van lyrische bevlogenheid en komen toch speels en spontaan over. Nog een andere tegenstelling: de teksten maken nauwelijks gebruik van een traditionele verworvenheid als klankovereenkomst maar zijn doortrokken van beeldspraak.
De bundel ‘Omwegen’, bestaande uit de eerder verschenen reeksen/bundeltjes ‘Aaltense zangen’, ‘Hier, daar is ze’, ‘De reestap over het leenveld’, ‘In gindse verte’ en ‘In G’ alsmede krachtig gestileerde abstracte prenten van de Bergen op Zoomse graficus Gerrit Westerveld, is hierop geen uitzondering. Meteen al het openingsgedicht klinkt als een credo:
Over het Spoor
De oogst keert nooit terug; wie op de cirkel
gang vertrouwt, blindt zich een pad zonder leeftocht,
zonder uur, zonder eindweegs een keerlus.
Nee, Muze, maak mij geen dichter. Ik ben
slechts de brenger, de voeger. Mijn zwoegen
leidt verdwijnen in, ik licht een steen.
Weerloos is de nemer, de jager. Die vindt uit
naam van de dader de doder, in die van
de maker, de moker. Nee, Muze, geen dankbare
dichter. Hoe de geworpen steen zich punt na
punt in de ruimte koest houdt naar wat vast
staat: de eeuwige plek van zijn val.De titel is bijvoorbeeld ook al meer dan een naam. Er zit meervoudige betekenis in zowel het voorzetsel als het zelfstandig naamwoord (wat minstens vier verschillende duidingen oplevert) en ook met het kapitaliseren van de S in het laatste woord slaat van Til een handschoen in het gelaat van de gemakzuchtige lezer. De andere titels in deze reeks doen daar overigens duchtig aan mee: ‘Over de Brug’, ‘Over het Noorden’, ‘Over de Sloot’, ‘Over het Gras’ etc. Dit is slechts een van de vele voorbeelden van de consistentie die Van Tils producten ondanks alle ontwikkeling kennen.
Vervolgens wordt een van de klassieke symbolen van levenscycli ontcirkeld en in één adem het woord cirkelgang van z’n vertrouwde verbinding ontdaan. De boodschap luidt hier in diverse geldende parafraseringen: ga niet uit van het verworvene, zet elke stap als ware het de eerste, blijf je vernieuwen, kies voor vrijheid, ruimte, kortom avontuur! De keuze voor neologismen ondersteunt dit poëtisch betoog. Tegelijk gaat de dichter archaïsmen als ‘eindweegs’ en clichés als ‘Muze’ niet uit de weg! Mag je dat vertalen als: iemand die werkelijk vrij is, kan desgewenst terugvallen op verkalkte of versteende vormen? Als het antwoord bevestigend is, houdt dit óók in dat je er dan nieuw leven in moet blazen. Klop het stof eraf, ontkalk het woord en verleen het een nieuwe functie. Dit doet Van Til vaak en hij doet het, eerlijk is eerlijk, dermate intelligent dat hij tot een van de grote vernieuwers van de Nederlandstalige dichtkunst behoort!
Hij trekt de lezer in een nieuw probleem waar hij de inspiratiebron, wat daar verder ook onder verstaan mag worden, verzoekt hem vooral geen dichter te maken en dat terwijl hij volop met een als gedicht bedoelde tekst aan de slag is! Hij legt uit dat hij liever een brenger (leverancier?) en voeger (voltooier?) is. Wordt hier afgerekend met een van de traditionele beelden van de dichter, de met Grote Emoties en Onbereikbaar Nobele Doelen behepte Romantische Held, met wie zoveel lezers in hun comfortabele fauteuil zich graag identificeren? Hij werkt dan wel hard (‘zwoegen’ en ‘stenen oplichten’) maar is uit op verdwijnen. Tegelijk maakt hij de stenen ook lichter. Het prepositionele deel van de infinitief, ‘op’, ontbreekt niet voor niets.
De derde strofe zet in met de gedachte dat wie schept zich weerloos moet opstellen, zich open moet stellen, bloot moet durven te zijn. Die koppelt hij dan weer aan de onderscheiden betekenissen van vinden en uitvinden. Je kunt namelijk lezen: 1) hij vindt iets, uit naam van de dader, maar ook 2) hij vindt uit, de naam van de dader enz. Beide doen er toe in dit discours. Met dader/doder en maker/moker heeft van Til uiteraard ook een zinvolle kruisstelling betrokken. Zet een ander accent en je hebt een ander perspectief. Knap gedaan.
Hij herhaalt zijn oproep hem geen dichter te maken maar als het niet anders kan dan in elk geval geen dánkbare dichter. Nooit immers is het werk gedaan. En nu wordt een Sisyphos-motief duidelijk. Daarom is er natuurlijk sprake van stenen! Maar in plaats van ze te lichten en omhoog te rollen en opnieuw te moeten optillen en opwaarts zwoegen werpt de protagonist van Van Til ze omhoog, waar ze, wonder boven wonder (maar zulke wonderen transformeren nu eenmaal teksten met literaire trucjes in werkelijke poëzie) blijven hangen! Nee, niet waar, ze blijven niet hangen maar ‘houden zich punt na punt koest’ wat een vergelijkbaar effect mag heten. Bestendigheid is er ondanks deze punten, die beweging suggereren, immers wel degelijk want er staat iets vast. Wat kan dat zijn? De zekerheid dat wie het onmogelijke nastreeft eeuwig ten val zal komen. En daarmee bewerkstelligt Van Til het samenvallen van twee van de belangrijkste mythes van de westerse cultuur, die van Sisyphos en die van Icaros! Over ‘Omwegen’ gesproken.
En dit is nog maar een globale benadering van het eerste gedicht… Dit dunne boekje roept folianten met reacties op, en verdient die ook!
Ik spoor de lezer derhalve aan eenzelfde leesjacht te openen op het volgende, aan ‘De reestap over het leenveld’ ontleende, gedicht:
I
Dat het zich aandient, mij aanblikt
op afstand, mijn ogen over de grenzen brengt,
dat het mij leidt om de gedeelde straat
naar de plaats van het oeroude moerasbos.
Dat het van zo ver kwam tot dichtbij, dat het
met dunne vingers uitgestrekt bijna raakbaar
werd, schuchter tegen de tussenruimte van tijd,
dat het zich hult in de warmte van geleende asem.
Dat zij weeromkeert nu ik haar aanschrijf, dat zij zich
inkeert en doeltreffend opduikt. Dat wij moeten blijven,
alsof er geen sluisdeur haar toekomst verwittigt,
alsof er geen zwaard hangt boven de velden.
Zal toch ook dit woord dat haar roept
mettertijd zich versnipperen tot
een schamele rest van haar wezen?Aan de slag!
Uitgeverij: Kleinood & Grootzeer
Recensie:
Albert Hagenaars, 27 februari 2011
Foto: © Vera Seppion