Foto: © Albert Hagenaars, 2015.
DENKEN VERSUS GELOVEN?
Over de verborgen parallellie van Erick Kila
Vaak wordt geschreven over waarde en effect van openingszinnen van romans. Het gebeurt heel wat minder bij poëzie en dat is merkwaardig want er is geen literair genre waarin de dichtheid van klank en betekenis in taal zo’n bepalende rol speelt als juist in de dichtkunst. Algemeen gesproken, een zin in een bundel legt meer gewicht in de schaal dan een zin in een roman.
Een nieuwe lente en een nieuw geluid heeft niet toevallig spreekwoordelijke kracht gekregen en is in onze taal de uitzondering die de regel bevestigt. Daar moest ik aan denken toen ik ‘Beken!’ van Erick Kila (1954, Den Haag) opende.
Kila debuteerde met gedichten bij uitgeverij Bosch & Keuning in 1984, en was docent, journalist en criticus, voor de Haagsche Courant. Hij publiceerde behalve poëzie ook een novelle, romans en jeugdliteratuur maar lijkt aan een tweede carrière te zijn begonnen sinds hij naar het zuiden afzakte en tot de redactie toetrad van Gierik & NVT, medewerker werd van De Auteur/De Boekhouding (orgaan van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen) en twee bundels publiceerde bij uitgeverij Kleinood & Grootzeer in Bergen op Zoom, waaronder het pas verschenen ‘Beken!’
De eerste regel van de bundel met de strenge titel is: "
ooit liep ik een gedachte in". Deze woorden fascineerden me, natuurlijk ook door de materialisatie van een denkelement, maar eerder toch nog door de keuzes. Over welke gedachte gaat het eigenlijk? En dan nog, ging ik ervan uit dat de dichter het over zichzelf heeft, en zo ja, in hoeverre wil ik hem dan volgen op wat een geestelijk avontuur beloofde te worden, of had hij het over de lezer, lokte hij die met de uitnodigende aanspreekstatus de bundel in?
Gezien het vervolg was dat geen vrijblijvende keuze. Het hele gedicht luidt namelijk:
GOEDE MENSEN
ooit liep ik een gedachte in
het was er koud en schemerachtig
er waren mensen met gestreken kleren
ik probeerde te denken dat het goede mensen
waren
bij een sloot zat een visser
hij kreeg beet en scheurde de vis van het haakje
niet erg, zei hij
ik sloop verder en probeerde te denken dat
het niet erg was
het werd nacht en
ik probeerde
Alleen al dit begin zegt veel over de wijze waarop Kila poëzie bedrijft. Hoe eenvoudig zijn gedichten qua zegging ook overkomen, en hoe kort ze ook zijn, ze worden bij aandachtig lezen altijd meer dan een aantal mededelingen.
Als we cesuren aanbrengen, kunnen we bovenstaande tekst als volgt verdelen: r. 1 t/m 5, r. 6 t/m 8, en r. 9 t/m 12. Zeker, er is een andere indeling te maken, maar dit lijkt me de meest logische, en dat past in elk geval bij Kila's verwijzing naar het denken.
Laat het dus niet al te aangenaam zijn in die gedachte, er lopen wel mensen met gestreken kleren rond. Wat zegt dit? Mogelijk dat het om mensen gaat die zich netjes willen presenteren, die menen te weten hoe het hoort. Regel 4 suggereert echter dat ze ook wel eens niet zouden kunnen deugen. Maar hoe betrouwbaar is dit perspectief als we eerder hebben aangenomen dat de koude en duistere gedachte van een autonome ik is?
Kila maakt inhoudelijk een sprong over mijn denkbeeldige witregel naar een sloot en een visser. Roepen deze twee sleutelwoorden doorgaans een vredig plaatje op, hier worden ze verbonden met agressie, pijn en een gebrek aan empathie.
Waar staat het woord vis zoal voor? Op zoek naar symboliek doemde als eerste associatie Christus op, gevolg van mijn leerjaren op een broederschool. Past dat? Wonderwel als je de parallel met de speer en het kruis kunt zien. De figuur Jezus werd uit het menselijk leven gescheurd en liet duidelijk weten dat dit niet erg gevonden moest worden. Dit standpunt zet het vermeende gebrek aan empathie dan wel wezenlijk op z'n kop, er is dan ineens een teveel aan inlevingsvermogen.
Los van enige spirituele link, dichter bij de basis, staat de vis symbool voor het element water en daar komen we handen tekort voor alle mogelijke betekenissen. In elk geval is het ook in het water, het Nederlandse water, duister en schemerig. Dan kunnen, wie weet, de mensen gelijkgeschakeld worden met vissen. Richten we ons op de visser, dan mogen we die wellicht koppelen aan de dichter, die ook altijd beet wil krijgen. Zo interpreterend verschuiven de vissen naar woorden en ook naar het acroniem Ichtus. De letters van dit Oudgriekse woord staan elk voor een ander woord. Samen vormen ze de uitdrukking Jezus Christus Gods Zoon Redder, die als geheime code van groot belang werd in de perioden dat de vroege Christenen werden vervolgd en omgebracht. Dat was wel erg maar ondersteunde de propaganda in niet onaanzienlijke mate; als mensen bereid waren de marteldood te sterven voor een nieuw geloof, moest dat natuurlijk wel een heel bijzondere leer wezen. Bovendien stonden zachtheid en vergevingsgezindheid in schril contrast tot de martiale cultuur van de Romeinen. Voorlopig althans want kruistochten, Jodenvervolging en Spaanse inquisitie zouden niet al te lang uitblijven.
Elke lezer associeert anders en zal daarom in allerlei persoonlijke netten terechtkomen, al even geschikt om tot verklaringen te komen of niet. Feit is dat Kila met z’n onverwachte zetten de tekst evenzovele kansen geeft gedachten te openen.
In de laatste regels bijvoorbeeld wordt er niet meer gelopen maar geslopen (wat ontkomen én jagen inhoudt), wordt geprobeerd een gedachte over te nemen. Schemering gaat over in nacht maar het proberen blijft. Dit woord staat niet voor niets aan het einde. Het geeft dit eerste gedicht een onbestemdheid die de meeste poëzieliefhebbers extra graag een plaats zullen willen geven. Zelf verbind ik het woord het liefst met het eindeloze pogen van de dichter, geen gedicht is immers ooit gereed, elke lezer zet er patina op af.
Wie van dit soort poëzie houdt, kan z’n hartje ophalen maar ook z’n borst natmaken want vrijwel elk gedicht, en er zijn er 26 opgenomen, daagt uit om op een zelfde manier benaderd te worden.
Wie meent dat de religieus-historische hersenspinsels van ondergetekende quatsch zijn, leg ik met plezier een volgend gedicht voor:
GELOOFSZAKEN
de goedheid
van een stil Vlaams plein
je zet het spel neer op
een bord en denkt
er is geen kans er is
bijna geen kans
de vogels slikken in
ongrijpbaar geluk
daar is de toren van
een klok
daar is de klok van
het geluid
daar
Deze titel plus kerktoren, wie krijgt daarbij geen spirituele kriebels? Opnieuw zijn er allerlei
verbanden, soms tegengestelde en soms overeenkomende belangen. Tot de eerste categorie behoren geloven en, opnieuw, denken en tot de tweede goedheid en geluk. Deze tekst begint en eindigt met een plaatsbepaling, de eerste duidelijk, de tweede schijnbaar duidelijk. Het woord toren wordt maar één keer genoemd maar is vermoedelijk het belangrijkste, het verbindt schaakspel en kerkgebouw. Ook klok biedt met enige goede wil, en die ontlenen we hier gemakshalve aan de goedheid van het stille plein, deze mogelijkheid. Er zijn tenslotte kerkklokken en schaakklokken.
De hamvraag in dit vers is natuurlijk wáár geen kans, of bijna geen kans op is. Bij een kansspel is die gemakkelijk te beantwoorden: kans om te winnen natuurlijk. Bij geloofszaken ligt dat heel wat anders. Allez, waar denken we aan bij de combinatie van geloof en kans? Welke kansen biedt een geloof? Welk geloof schept kansen? En als het niet om een religieus geloof gaat, wat kan dan een alternatief zijn? Een vraag waar ook Mallarmé, beroemd geworden door z’n ‘Un coup de dés jamais n’abolira le hasard’, zich het hoofd over brak. Er zijn nogal wat overeenkomsten tussen Kila en Mallarmé. Zo schrijven ze allebei compact, leunen ze op symbolen, benadrukken ze het belang van denkprocessen, gebruiken ze duistere, moeilijk te verklaren passages en ontvouwen ze een poëtica met nogal wat tegenstellingen.
Kan zo’n alternatief voor Kila een geloof in de rede zijn? Hij schrijft alvast opvallend cerebraal. Of gaat het juist om een keuze voor de zintuigen, voor de slikmomenten? Beide opties kunnen door bepaalde aanwijzingen met gemak een eind worden verkend.
Het aanvankelijk overbodig overkomende woord Vlaams wijst op het Roomsche gedachten- en gevoelsgoed. Het kan zijn dat dit zelfs de enige reden is om het adjectief op te nemen. En -voel de dwang van beide klokken- hoeveel tijd hebben we voor elke zet, elke stap in het bestaan beschikbaar? Niet veel vermoedelijk. Dwang wordt ook al aangegeven in de slotwoorden maar daar richt die zich op een locatie, vermoedelijk de klokkenstoel en daarmee het gebedshuis in engere zin. Schaakbord en sacraal bedoelde plaats vallen ook zonder al te veel gepeins wederom samen.
Om meer helderheid te krijgen kunnen nu de vogels ingezet worden. Vertegenwoordigen de vissen het water, vogels doen dat voor het element lucht. In ‘Geloofszaken’ vliegen ze echter niet maar slikken ze in ongrijpbaar geluk. Ze doen dus niet wat ze verondersteld worden te doen. Er staat niet slikken ongrijpbaar geluk ín, al kan ook deze betekenis geldigheid krijgen als je de nadruk verlegt. De eerste lezing suggereert echter slikken plus in, waarmee we na de fysiek weergegeven gedachte in ‘Goede mensen’ het tweede voorbeeld van een ongewone materialisatie te pakken hebben. Wanneer slikken we doorgaans? Als we eten en drinken (wedden dat slikken en slok verwant zijn). Wat wordt hier geconsumeerd? Niet het geluk waarvoor bruidsklokken geluid worden maar ongrijpbaar geluk. Is het geluk wel in zicht maar onbereikbaar doordat men zich verslikt? Luidt een klok als een laatste afscheid, als teken dat alles met een schaakmat afgelopen is?
Het luiden van de klok wordt vast niet toevallig zo nadrukkelijk verwoord. De vraag in het verlengde hiervan: waarom moet de dichter dan nog tweemaal het woord ‘daar’ vermelden als het duidelijk genoeg zou moeten zijn? Wil hij een overdrachtelijk seintje geven, zo van lezer, het gaat niet om een kerkklok maar om een symbool voor geluk en daar is alleen kans op als je erin wil of kan geloven en niet als je er teveel of te diep over nadenkt? Dat zou dankbare contrasten opleveren: hart versus hoofd, ziel versus geest. Dat zou tegelijkertijd de zenuw van Kila’s poëtica blootleggen want zijn werk is zoals eerder gezegd onmiskenbaar cerebraal gericht. Is dat bedoeld als een verdediging tegen onwelkome pottenkijkers? Als een barrière voor de erachter liggende passies en gedachten die zich alleen willen geven aan een lezer die de test heeft doorstaan en dus een gezamenlijke beleving verdient? Denk in dit geval aan Boutens, die daar ook een handje van had.
Schuilt een handreiking tenslotte in de titel? ‘Beken’ is immers niet alleen een op de ander gerichte imperatief maar ook de persoonsvorm van de eerste persoon enkelvoud. Daarmee komen we terug op de veronderstellingen in de eerste alinea van dit artikel. We zien dan niet alleen een dichter die tot de lezer spreekt, die wil dat de lezer bij zichzelf te rade gaat maar ook eentje die zichzelf aanspoort een en ander toe te geven. Langzaam maar zeker worden zo twee tegengestelde maar wel degelijk parallel lopende ontwikkelingslijnen zichtbaar. Waar ze elkaar kruisen wordt het extra spannend, juist daar schittert de poëtische winst, dáár ja, om het à la Kila te zeggen.
Ik besluit deze bespreking, die bijna een recensie is geworden, met het titelgedicht, dat op de 23e plaats staat maar beter achteraan gezet had kunnen worden, op pagina 31.
BEKEN!
bedenk dat er een eind is
denk aan enig nut
een wens of bijna zoiets
wat er toe doet is
dat het schuw is
en dat het ontglipt
ga buiten de orde:
beken
zie ook maar
Welnu lezer, neem de laatste drie regels serieus en ga zelf aan de slag, met een leespauze tussen de beide laatste woorden of niet.
ERICK KILA; ‘Beken!’; 34 pagina’s; Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom; 2014; ISBN/EAN: 978-90-76644-72-1; NUR: 306; Prijs € 16 plus € 2,00 portikosten.
www.alberthagenaars.nl