zaterdag 1 november 2014

FRANS AUGUST BROCATUS - Luna


Foto: © Albert Hagenaars, 2014


EEN BLOEDERIG DEBUUT

Albert Hagenaars over de eerste roman van dichter Frans August Brocatus

Een prozadebuut van een doorgewinterde dichter mag altijd op extra aandacht rekenen. Zelf bemoei ik me steevast met romans, novellen en verhalenbundels van dichters die ik hogelijk waardeer en per bundel volg. Zo heb ik vrijwel alles van Armando en Cees Nooteboom in de kast staan. Ik wil hetzelfde kunnen zeggen over Frans August Brocatus (1957, Gooreind-Wuustwezel) die ruim tien jaar lang wat mij betreft één van de beste dichters van onze provincie was en nu zijn late opwachting als romancier maakt.

Brocatus' gerijpte dichterschap wordt gekenmerkt door twee polen: enerzijds een esthetisch gerichte en efficiënte beeldspraak, anderzijds het streven naar een optimale vorm. Zegging en melodie, bij deze schrijver niet zelden samenvallend, worden daar ondergeschikt aan gemaakt. De topbundels zijn ‘Ruiters in Regenblauw’ (1998) en het kort na verschijnen al herdrukte ‘Navigamare’ (2009), vandaar mijn markering van de periode. Ook in de uitgaven daartussen, waarvan ik zeker ‘Het brood, de roos, de monnik’ moet noemen, staan tal van fascinerende gedichten. De kwaliteit wordt nog versterkt door een tegenstelling: het zijn voorstellingen van warme gewaarwordingen gevat in een koel uitgevoerde techniek. De warmte is het resultaat van het beroep dat Brocatus met alle zintuigen doet op primaire zaken als leven, lust, liefde, spiritualiteit en dood. De koelte vloeit rechtstreeks voort uit zijn behoefte zich ook als een vakman te laten gelden. In dit opzicht is hij een volger van de zelfbenoemde ‘constructeur’ Paul Valéry. Hij mag fantaseren wat hij wil, de weergave is steevast die van een objectieve lens.
Ik gebruik dit profiel van Brocatus' gedichten als inleiding omdat zijn eerste roman, ‘Luna’ geheten, in tegenstelling tot wat inleider Erik Vlaminck tijdens de presentatie in Breda opmerkte, veelvuldig gebruikt maakt van de verworvenheden van zijn poëzie.

Het relaas van de roman wordt voorafgegaan door maar liefst drie citaten, die de genoemde thema's wel versterken maar ook concentratie van elkaar afsnoepen.
Het eerste en tevens meest abstracte is van Joseph Brodksky en luidt : "De inkt is eerlijker dan het bloed." Centraal staat: "Ik heb je bloed gestreeld." van Jose Angel Valente. Bloed komt in het boek veelvuldig voor, het heeft een sacrale functie.
De niet tot vrolijkheid stemmende slotregel, van Paul Snoek, zegt: "Wie eenmaal eenzaam was, is eeuwig eenzaam." Deze woorden sluiten aan bij een alinea op de kaft over de auteur: "Nadat bij hem de diagnose Autisme Spectrum Stoornis (ASS) werd gesteld in 2011, vielen vele puzzelstukjes voor hem op hun plaats. Het is geen toeval dat de hoofdpersoon, Toon, autistische kenmerken vertoont."
Wel toevallig was het moment dat ik, al zappend, in de dagen dat ik bovenstaande regels noteerde, in een tv-programma belandde waar de auteur te gast was. Het was geen literair programma, het ging over diverse vormen van autisme. Op een gegeven moment zei Brocatus iets als: Ik neem veel waar wat anderen ontgaat. Tijdens een gesprek kan ik ook niet achtergrondgeluiden veronachtzamen. Ik moet die of ik wil of niet opnemen en dat kan erg storend zijn. ASS is de noemer voor o.m. klassiek autisme, het syndroom van Asperger en pervasieve ontwikkelingsfricties. Ongeveer 1 procent van alle mensen heeft er mee te maken. Gevolgen zijn o.a. beperkingen in de sociale interactie, de communicatie en de belangstellingssfeer. Deze drie consequenties kunnen alvast aan de hoofdpersoon gekoppeld worden, wat ‘Luna’ een originele invalshoek geeft.

Het boek is samengesteld uit korte stukjes die telkens wisselende titels van namen dragen, en wel de namen van de op dat moment voornaamste personages. Zowel het eerste als het laatste fragment heet 'Toon, Irina'. Daartussen staan hoofdstukjes als 'Toon, Stan', 'Toon, Katrien', 'Toon, Jos, Stef' en 'Irina'. Niet alleen het perspectief verspringt aanhoudend, ook de handelingen in tijd doen dat (er zijn veel flashbacks en vooruitwijzingen) en zelfs de grammaticale tijden in één en dezelfde beschrijving, zodat de lezer paraat blijft.
Door al deze variaties weet Brocatus het boek een grote levendigheid te geven. Je blijft lezen, ook al kom je in woordvelden terecht waar schijnbaar niks belangrijks gebeurt maar elk moment iets zou kúnnen plaatsvinden. Daarmee hangt samen dat een relatief groot aantal aanzetten losse draden blijken. Er wordt bijvoorbeeld beweerd dat een hoge politieambtenaar, waarschijnlijk onder invloed, een dodelijk ongeval veroorzaakt en nooit bestraft wordt, zonder dat de auteur hier nog op terugkomt. Allerlei verwachtingen van de lezer worden niet ingelost. Het kan zijn dat Brocatus dit doelbewust doet, inspelend op de werkelijkheid die nu eenmaal ook meer vragen dan antwoorden kent. In andere opzichten bewijst hij namelijk behoorlijk nauwgezet te kunnen zijn. Ook is mogelijk dat hij zijn werkwijze een autistische karakteristiek meegeeft, te vergelijken met wat hij op televisie over die achtergrondgeluiden vertelde.

De titel kent, analoog aan het aantal citaten, drie links. Het cijfer drie komt regelmatig terug en is dus een belangrijk gegeven. Waarschijnlijk wil de auteur ermee alluderen op het principe van de drievuldigheid van de christelijke leer. Ook in zijn bundels is er een sterke gerichtheid op transcendentie aan te wijzen. Daarnaast gebruikt hij veelvuldig religieuze motieven. Eén van zijn bundels heeft een monnik in de titel, een andere een kelk. Tijdens een van zijn boekpresentaties vertoonde hij bovendien een documentaire over een kloostergemeenschap.
Luna is de naam van een klein meisje dat zelf niet handelend optreedt, en het is de naam van de plekken die aan de twee vaders van het kind gekoppeld worden. De eerste is die van het Antwerpse restaurant waar de moeder de biologische vader tijdens hun eerste uitje mee naar toe neemt. De tweede betreft de vishandel (weer een vroegchristelijk motief) aan de Vlaamse kust die enkele jaren later door de officiële vader geopend wordt. Daarnaast draagt de titel natuurlijk nog de nodige symbolische duidingen. Combineer maar eens 'maan' en 'betekenis' in uw zoekmachine.

Brocatus laat de personages standaard Nederlands spreken maar strooit wel Vlaamse woorden en wendingen rond zoals goesting, teken doen, schol, amaai, doening, miljaar, flauwe plezante, allez joeng, nen echte, afbollen, zotteke, moemoe, nazicht en zagevent. Dat zorgt voor heel wat sappige regels en het versterkt de sfeer.
Daar tegenover staat dat één van de hoofdpersonen, een inwijkeling uit Hongarije, ruim drie jaar na aankomst niet alleen vloeiend maar ook nog eens perfect Nederlands spreekt! Hoogst onwaarschijnlijk. Dat had de auteur kunnen voorkomen door deze barjuffrouw Irina Nederlands in Hongaarse constructies te laten gebruiken of door haar een eenvoudiger register mee te geven.

Er zijn ook tal van kleine onvolkomenheden, meestal stijlfouten als: "Ik heb een verrassing bij", "helemaal omringd door spiegels", "waren er een aantal", "in de verte riep moeder wat we aan het doen waren"; "drong verder aan". De grootste vergissing, een die de redactie er zeker uit had moeten halen, betreft een weeffout in het tijdsbestek van de roman. De aanwijsbare duur van diverse ontwikkelingen optellend kom je tot de conclusie dat het verhaal onbedoeld eindigt in het jaar 2020! Daarmee wordt ook afbreuk gedaan aan de notitie op de achterkant van het boek dat "het decor de Vlaamse provincie in de tweede helft van de 20-eeuw is." Er komen inderdaad jeugdscènes van de belangrijkste persoon voor maar het merendeel van de gebeurtenissen speelt zich na de invoering van de euro af, 1 januari 2002, want een van de belangrijkste topoi, seksclub The Touch, wordt al in het begin van het boek in deze muntsoort betaald.





Beter dan over de tijd heeft Brocatus nagedacht over de plaatsen waar het boek overheen gedrapeerd is. Ik noemde juist die verwenclub al, de ontmoetingsplek van hoofdpersonen Toon en Irina. De andere essentiële locatie is de slachterij van Toon. Brocatus verwijst naar beide middels de omschrijvingen 'warm vlees' en 'koud vlees'. De twee worden verbonden door het woord bloed, al aangekondigd door de motto's.
De slachterij leent zich goed, en dat is een van de beste vondsten van Brocatus, voor een bijbels aandoend tafereel, namelijk het doden en verwerken van schapen voor het Offerfeest en Slachtfeest. De auteur maakt deze sprong door Marokkaanse 'gastarbeiders' op te voeren, ook weer drie, en hij is niet te beroerd de lezer van achtergrondinformatie te voorzien, inclusief een religieuze kwinkslag die tegelijk een verwijzing naar het offer van Christus is:

"Dinsdag heb ik het aan Jos verteld. Met het halal-verhaal kon hij even niets.
'Allah slachten?' vroeg hij onbegrijpend. 'Maar zo heet de god van die gasten toch?' vervolgde hij.
'Pas maar op,' zei ik tegen Jos, 'want wat je nu zegt is nog veel en veel erger dan vloeken in de katholieke kerk.' We schoten allebei in de lach en ik legde hem uit dat een neef van hen ritueel kon slachten en dat die mee zou komen. Wij zouden enkel assisteren.
'Om halal te zijn moet er aan een aantal voorwaarden voldaan worden en dat is alles,' zei ik.
'En wat zijn die voorwaarden dan? vroeg Jos geïnteresseerd.
'Gharib heeft het me uitgelegd, volgens het boekje. De slachter moet een moslim zijn die kan slachten. Het slachthuis moet rein zijn. Het slachtmes mag niet zichtbaar zijn voor het dier of in de nabijheid van het dier geslepen worden. Het te slachten dier wordt met de kop in de richting van Mekka geplaatst. Voor het slachten moet er nog iets in het Arabisch gezegd worden en dan moeten zonder verdoving en in één beweging de halsslagader en de luchtpijp doorgesneden worden.'
'Amaai, dat kan tellen,' zei Jos. 'Schrijft dat voor mij maar eens op.'
'Och ja, het zijn hun regels en ik denk maar zo: voor ons brengt het goed op,' antwoordde ik.”

De extra opdrachten uit de hoek van het parallelle, soms vijandige geloof zijn nodig om de vleeshandel overeind te houden, voort te laten leven. Tel uit je symbolische winst!

Overal in het boek staan gedetailleerde beschrijvingen van schijnbaar ook de meest futiele objecten en handelingen. Een voorbeeld op pagina 70:
"Toon had de onhebbelijke gewoonte om zijn hemden niet knoop na knoop los te maken. Het bovenste knoopje deed hij nooit vast, de tweede knoop deed hij met één hand, vervolgens pakte hij met beide handen zijn hemdboord vast en trok, op die manier, de knopen los. Daardoor moesten er regelmatig knopen aan zijn hemden gezet worden. Met zijn werkoveralls was dat precies hetzelfde en daar kwam dan nog eens bij dat hij zoveel in zijn zakken stopte dat die, na verloop van tijd, ook afscheurden."

We weten dat deze Toon behept is met autistische trekken, maar de beschrijving hier is van zijn vriendin Irina! Ook andere personages nemen op een dergelijke gedetailleerde, om niet te zeggen pietluttige, wijze de werkelijkheid waar. Je denkt elke keer onjuistheden in het vertelperspectief te ontdekken maar al die momenten samen zorgen er wel voor dat je als lezer in een benauwende sfeer blijft, wat ongetwijfeld de bedoeling van de auteur is. Als hij elke figuur een persoonlijker kijk op de gebeurtenissen had gegeven, was dat broeierige effect niet mogelijk geweest, tenzij slechts een paar bladzijden lang, te kort voor de verstikking die de lezer nu kan ervaren.
Wel is er sprake van gradatie. De volgende scène wordt bijvoorbeeld waargenomen door Toon:
"Gedempt licht. Een vrouw loopt naar de rand van een bed. Spiegels. Dit is de spiegelkamer. Hoge hakken. Zwarte kousen. Kort witzijden kleedje. Ze bukt, trekt de beddensprei naar beneden. Haar ronde billen, even. Ze stapt naar het tafeltje naast het bed. Maakt haar paardenstaart los. Trekt de jurk over haar hoofd. Laat hem op de grond vallen. De spiegels verdubbelen de beelden. Een groen fluorescerende bh en string. Haar bh glijdt af, ze schopt haar pumps uit. Ze draait zich om en gaat, met opgetrokken benen op het bed liggen, haar knieën tegen elkaar. In de spiegel achter haar zie ik een man. Hij zit op een stoel, zijn broek hangt op zijn schoenen. Hij masseert zijn penis. Ze neemt een flesje van het tafeltje. Olie. Haar vingers beginnen haar borsten te strelen. Haar tepels richten zich op. Langzaam en roterend wrijft ze van boven naar onder, smeert de olie over haar lichaam. Licht haar billen op. Met haar duimen trekt ze de string over haar zwarte kousenbenen. Het minuscule stukje textiel valt naast het bed. Een streepje schaamhaar. De man in de stoel rukt aan zijn geslacht. Ik kan niet zien wie het is. Haar vingers aaien langs haar schaamlippen. Heen, terug. Langzaam en steeds vlugger. Het licht wordt nog meer gedimd. Ze kreunt. Ze wentelt zich op haar buik, steunend op haar handen doet ze, als in slow motion, haar billen achteruit."

En zo gaat het op nog even verder. De verschillen met het knopencitaat zijn duidelijk; qua prosodie, qua punt van waarneming (ronduit voyeuristisch) en qua bedoeling is het tweede citaat een stuk nadrukkelijker.

Toch vermag Brocatus ook minder technisch te kijken en schrijven. Nog wel enigszins mechanisch maar voorzien van evocerende slotregels is dit citaat:
"Zijn kracht. De bicepsen die ik zag bewegen onder zijn hemdsmouwen. Zijn taai en pezig lijf. Geen gram vet. Zijn lijfgeur. Hout en ijzer. Zijn besneden penis die ik graag in mijn mond nam. Zijn handen die dan mijn hoofd als een bloemenvaas vasthielden. Zijn kreunen dat van heel diep kwam. Zijn plotse gebaren. Hoe hij mijn haar achter mijn oren deed. Zijn hand die op mijn dij lag als ik wakker werd. Hoe hij zich door mij liet overweldigen en mij daardoor overweldigde. Hoe we in elkaar pasten. Vastgeklonken voor altijd."

Deze woorden zijn weliswaar weer van Irina maar de beschrijving van het lijf, het vlees, zou van Toon kunnen zijn, met plezier arbeidend, hakkend en snijdend in zijn slagerij. Er staan nogal wat bewonderende passages over puik vlees van beesten in het boek.
Opmerkelijk: waarom immers zou een katholieke dorpsslager besneden zijn? Als een Klein Duimpje heeft Brocatus betekenisvolle kruimels in het boek achtergelaten. Slechts één woord heeft soms grote gevolgen voor de perceptie. Het is aan de lezer zoveel mogelijk semantische kruimels op te rapen en een plaats te geven.

Onvervalst poëtisch, hetgeen hier wil zeggen met gebruikmaking van beeldspraak, is dan een stukje als: "Het volgende ogenblik proefde ik de lippen van Irina. Licht. Zilt. Haar tong volgde. Ik sloot mijn ogen. De golven ruisten. Schreeuwende meeuwen in duikvlucht."

Wie zulke fragmenten waardeert en ook op al die technische foefjes wil letten, zal de roman met veel plezier lezen en kunnen herlezen zoals ik zelf nu al een paar keer deed. Toepasselijk drie keer! Op de beste momenten wilde ik zelf slachter worden; in een eigen, verstild abattoir op het platteland in alle rust de schoonheid van dieren met scherpe messen blootleggen, en tegelijk voedsel bereiden, nieuw leven scheppen, al die sterke gewaarwordingen ondergaan, filosoferen over leven en dood. Even toch...

Als dít geen compliment is!


FRANS AUGUST BROCATUS; ‘Luna’; 198 pagina’s; Uitgeverij Xanten, Utrecht; 2014; ISBN: 978-94-91446-14-6; NUR: 301; Prijs: € 17,95.


Deze recensie verscheen eerder in Brabant Cultureel, jrg. 63, no. 5, oktober 2014.



www.alberthagenaars.nl