HINKELEND DICHTEN OP TWEE BENEN
Albert Hagenaars over de vierde bundel van Pien Storm van Leeuwen
Je tikt met je pink tegen een champagneglas en daar komen de leeuwen al aangestormd! Zo'n associatie had ik toen ik voor het eerst, al vele jaren geleden, de naam Pien Storm van Leeuwen tegenkwam. Ik dacht ten onrechte dat haar echtgenoot Storm heette en Van Leeuwen de meisjesnaam was en ik zal de enige niet zijn. Het is echter een dubbele familienaam. En, het is een symbolisch interessante naam als je gelooft dat het eerste deel iets fragiels vertegenwoordigt, of iets vluchtigs, en de beide volgende elementen voor kracht staan.
De mensen die de naam kennen zullen hem waarschijnlijk eerder verbinden met de vasthoudende poëzieactiviste die op vele tientallen plaatsen in de openbare ruimte in Noord-Brabant en de provincie Antwerpen gedichten op zwerfkeien en banken wist te realiseren (het nog steeds groeiende Poosplaatsen-project) dan met de dichteres die in 2004 met 'Zinder' debuteerde en nu haar vierde bundel aflevert. Wat mij betreft is deze ‘laatsteling’ ondanks de vele overeenkomsten met het vroeger verschenen werk opnieuw iets beter, al is het maar omdat de schrijfster meer doordacht te werk ging.
Pien Storm van Leeuwen werd geboren in Bennebroek maar woont al sinds de tweede helft van de jaren zestig in West-Brabant, eerst in Bergen op Zoom en momenteel in Chaam.
De titel is al net zo ambivalent als de naam van de dichteres. Althans, als je aanneemt dat 'akkers' voor concrete waarnemingen en beschrijvingen staat en 'zeevlam' een neologisme is dat een hulde aan de verbeelding wil zijn. Tot mijn verbazing is het laatste woord echter net zo reëel als het eerste. Volgens de verklarende woordenlijst achter in de uitgave is het de naam van een snel vanuit zee optrekkende mist. En dit niet alleen; ook andere begrippen die ik omwille van hun veronderstelde prikkelend nieuwe inhoud waardeer kennen een eerbiedwaardig lange etymologie, zoals 'onland' (onbruikbaar, woest land), 'moerlemei' (wanorde), 'walen' (draaien of kenteren/ kantelen), 'spreng' (de oorsprong van een beek). Ze vormen een spannende en welkome tegenhanger voor trefwoorden als 'verlegen', 'schuchter', 'ergens', 'weeft', 'strijkt', 'fluistert' enzovoort, die zó uit het geheime cahier van een schoolmeisje zouden kunnen rollen en misschien mede aanleiding waren voor Ad Haans om het streven van de dichteres te omschrijven als "de vaardigheid om hele [sic] subtiele observaties ragfijn te verwoorden", zoals de achterflap vermeldt. Toch zet Storm van Leeuwen wel degelijk eigengemaakte woorden in, net zo gemakkelijk als ze grammaticale functies naar haar hand zet. Ik wijs dan op zinsneden als: "
zien venstert verten / verlieft mij / in heuvelend land" en ook "
rijp rijmt / tot vrozen vacht" en vooral "
waar land en zee / elkaar nabij / in laagten evenaren" dat door de meervoudige betekenis van het laatste woord aantoont dat poëzie met recht de taal regeert in plaats van andersom.
'Akkers en zeevlam' ziet er dankzij de medewerking van ontwerpbureau Meyer/Van Gerwen fraai uit. Zo staan er ook passende kleurenfoto's in, voor elke afdeling eentje, van Jan Willem Storm van Leeuwen. De publicatie kent drie afdelingen van respectievelijk 10, 9 en 10 verzen. Thematiek en kwaliteit zijn opvallend consistent. Voor zover daar wisseling in aan te wijzen is, bevindt die zich ín de gedichten en niet ertussen.
De openingstekst, vermoedelijk uitgaand van de uitdrukking 'aren lezen', is zo niet het beste dan toch poëticaal het meest geslaagde gedicht. Het geeft aan waar het Storm van Leeuwen om gaat:
OOGST
dicht aan de aarde
zomerde koren zich rijp
men sneed de halmen
dorste de aren
zamelde zaden
men las het graan
nam de oogst van het land
stoppels kleuren nu heuvels
trekken lijnen van oker en goud
vreemd tot wielen gewenteld
wacht stro nog te velde
wacht tot men
bundels ontbindt
vezels breekt en
prest tot papier
tot men stro
in de hand neemt
en leest als
drager van woorden
In overdrachtelijke zin is dit een bijna perfect gedicht. Bijna, want 'vreemd' zit erin terwijl die gewaarwording bij de lezer juist opgeroepen zou moeten worden in plaats van benoemd. Dit woord is dus overbodig.
De slotregel doet het waarschijnlijk vergeten want daar is de koppeling tussen handwerk en geestelijke arbeid tot stand gebracht, zoals eerder, niet toevallig in het midden van de tekst, de overgang tussen het verleden en het heden plaatsvond. De onvoltooid verleden tijd maakt daar namelijk plaats voor de onvoltooid tegenwoordige tijd.
Er zijn nog meer verbanden, meestal tegenstellingen, aan te geven, tussen bijvoorbeeld ontstaan en voltooiing, proces en product, natuur en menselijke ingreep en, in engere zin, tussen leven en dood en opnieuw leven... Hier is duidelijk goed over nagedacht. Storm van Leeuwen schrijft gelukkig nooit eendimensionaal; overal zijn zinvolle duidingen in de tekst geweven.
Verreweg de meeste regels zijn kort, bestaan herhaaldelijk uit één woord, wat het vloeiende karakter van deze poëzie vreemd genoeg niet in de weg staat. Bij nadere beschouwing zie je dat de melodie verder stroomt doordat Storm van Leeuwen haar zinnen over een strofe uitsmeert en vaak nog over de volgende. Zij weet wat enjambement is, geeft zich daar naar hartenlust aan over.
Ook heeft ze veel aandacht voor klankovereenkomst, soms voorspelbaar zoals in "
voordat de lucht / zich donker sluit", dan weer te sterk zoals in "
adem gaat // vergaat / laat achter / waar / leegte lengt / blijft duren" (deze regels zijn ook niet vrij van redundantie), maar af en toe ook verrassend zoals in "
spreidt zich allengs / over de fjord / the Firth of Forth". Over het algemeen pakt de techniek goed uit, al was het maar als bindmiddel.
Nog weer een ander beproefd foefje, onmiskenbaar ontleend aan de Impressionisten, is het niet afmaken van zinnen hetgeen enerzijds vaagheid en onbenoembaarheid oproept —overeenkomend met de sleutelwoorden ‘mist’, ‘nevel’, ‘spreidt’, ‘tasten’— en anderzijds de lezer aanspoort even met consumeren te stoppen en zelf ook een bijdrage te leveren. Een treffende illustratie hiervan is: "
soms laat het vluchtige / zich vangen / verstillen in een taal // om smeulend / in en onder woorden / schuil // in tekens / toevertrouwd / aan blad". Weliswaar komt de infinitief verderop alsnog aan bod, "
te wachten" in dit geval, maar het gewenste effect is dan al bereikt.
Concluderend mag worden gezegd dat deze vierde bundel zowel appelleert aan de smaak en verwachtingen van het grote lezerspubliek, of wat daar tegenwoordig voor door moet gaan, als aan die van de onvergelijkbaar veel kleinere groep van ervaren poëzielezers die niks van literaire kant-en-klaarmaaltijden willen weten maar in elke strofe avontuur, experiment, kortom iets nieuws eisen. Feitelijk toont ‘akkers en zeevlam’ het dichtproces als hinkelen op twee benen die stevig tegen elkaar gehouden worden. In dit opzicht is het de grote verdienste van Storm van Leeuwen dat ze aan beide doelgroepen tegemoet komt zónder dat ze valt, zonder dat er breuklijnen in haar werk zijn te bespeuren. Dat ze zelf geen vaste plaats in wenst te nemen, moge verzinnebeeld blijken uit de slotregels van het gedicht 'Prevelingen': "...
mompelt / een rivier verhalen // neemt ons / op waterwoorden mee // murmure van verlangen / en altijd passant zijn // van soms van het land zijn / en soms van de zee".
Daarmee is de cirkel weliswaar niet rond, net niet, maar ligt hij hopelijk nu al wel om de lezer van deze korte beschouwing.
PIEN STORM VAN LEEUWEN; ‘akkers en zeevlam’; 42 pagina’s; Uitgeverij Van Kemenade, Breda; 2014; ISBN: 978-90-71376-55-9; NUR: 306; Prijs: € 12,50.
Foto auteur: © Albert Hagenaars
Deze recensie werd eerder gepubliceerd in het tijdschrift Brabant Cultureel, jrg. 63, no. 2, april 2014 alsmede op onderstaande site:
www.alberthagenaars.nl