DE GROTE OMKERING VAN WAARDEN
Albert Hagenaars over De Grote Rokade van Richard Foqué
Alleen al vanwege de dubbele klankovereenkomst erin kan je de titel van de zesde bundel van Richard Foqué waarderen: De grote rokade. De eerste twee letters zijn bovendien identiek aan de laatste twee, én ze ontmoeten elkaar iets zachter in het midden van de naam. Nee, dat is niet waar, ik moet zeggen, bijna in het midden want 'De' en 'te' worden gescheiden door één syllabe en 'te' en 'de' door twee. We zien een korte en een lange scheiding. Los van de esthetische aspecten, wát valt de titel hiermee voortreffelijk samen met vorm en betekenis van de beide rokades in het schaakspel!
Een rokade beoogt de koning in veiligheid te brengen en tegelijk een toren te activeren. Het is de enige zet waarbij twee stukken van dezelfde partij betrokken zijn. In zowel de korte als de lange rokade gaat de koning vanuit zijn beginpositie (op de e-lijn) twee velden opzij en gaat de toren vanuit zijn beginpositie over de koning heen naar het veld pal naast de koning. Bij de korte rokade gaat de koning naar de g-lijn en de toren van de h- naar de f-lijn. De toren springt over de koning heen. Bij de lange rokade gaat de koning naar de c-lijn en de toren van de a- naar de d-lijn.
Het kan niet anders, deze gegevens moeten wel spekje naar zijn bekje zijn voor Richard Foqué (1943, Willebroek), hoogleraar in de architectuur- en ontwerpwetenschappen maar naar eigen zeggen bovenal dichter. Feitelijk is hij in die hoedanigheid zelf ook een rokade want hij publiceerde drie bundels in 1967, 1969 en 1972, waarna een lange stilte volgde, en nog eens drie in 2011, nogmaals 2011 en 2012. Daartussen publiceerde hij echter wel boeken die betrekking hebben op zijn andere vakgebied. Dat beide werelden misschien gescheiden zijn door bovengenoemde publicatiedata maar niet door de inhoud blijkt meteen uit de titels. Alle geven die namelijk in meer of mindere mate een fascinatie voor plaats, richting, tijd, energie en spanning weer, kijk maar: 'Alleen kringen', 'De dieren komen', 'Drie millivolt van oneindig', 'Te laat het landschap', 'Equinox' (het punt in de tijd, waarop de zon loodrecht boven de evenaar staat) en nu dus 'De grote rokade'.
De bundel bestaat uit vier afdelingen van respectievelijk 8, 10, 10 en 12 Romeins genummerde gedichten. De derde draagt dezelfde titel als de hele bundel en positioneert zich met twee qua omvang ongelijke reeksen voor en eentje achter symbolisch als een rokade die kort en lang tegelijk is en dus als sleutelcyclus beschouwd mag worden. Hij wordt ingeleid door een uitstekend passend motto van Samuel Beckett, uit diens 'Fin de Partie':
Hamm: "Qu'est-ce que se passe, qu'est-ce que ce passe?"
Clov: "Quelque chose suit son cours."
Is de fout in de eerste regel van het citaat gemaakt door Beckett, voor wie Frans niet z'n moedertaal was, of door de dichter die zich vergiste bij het overnemen? "Qu'est-ce que se passe" moet in elk geval zijn: "Qu'est-ce qui se passe". Maar dit terzijde.
Niet alleen wordt de lezer opnieuw geconfronteerd met de suggestie van een voortgaande beweging, een lijn, maar ook met een wezen of krachtveld dat autonoom is, buiten enige menselijke handeling z'n invloed lijkt uit te oefenen. De vraag is dan: wat zou dit verschijnsel kunnen zijn?
Deze interpretatie wordt in het boek in elk geval tientallen malen bevestigd en dus versterkt. Op bijna elke pagina springen de voorbeelden in je blikveld. Uit de eerste afdeling, 'De dingen die komen' geheten:
"je weet niet waar / de dingen willen gaan / je weet niet hoe"
Uit I
"vooraleer het los zal laten / schuift het getij over de maan"
Uit III
"Wij verdwijnen nu in grote lijnen / nog voordat de nacht de avond raakt"
Uit IV
"Het verloopt / waar het is wil het gaan / trekt een spoor"
Iit V
"is er geen ontkomen / geen goddelijke macht / kan dit keren."
Uit VI
Om tot een antwoord op bovenvermelde vraag te komen, kunnen we de religieuze (maar zoals nog zal blijken niet de spirituele) mogelijkheid alvast schrappen want als geen goddelijke macht de ontwikkeling kan stoppen (wat niet hoeft te betekenen dat Foqué een godheid ontkent) is die dus niet van een godheid.
De lezer die nu pas kennismaakt met Foqués poëzie trekt wellicht een wenkbrauw op bij het zien van "goddelijke macht" want zal na het voorgaande, dat de techniek en vorm benadrukt, geen verwijzingen naar spirituele, irrationele of vage zaken meer verwachten. Toch zijn die ook in ruime mate voorhanden wat tal van tegenstellingen en spanning oproept.
Enkele kenmerkende citaten uit deze andere invloedssfeer, ditmaal gekozen uit de tweede afdeling, die 'Wrakhout' heet en misschien een knipoog naar Baudelaires 'Épaves' wil zijn. Ook deze dichter zette bijvoorbeeld ratio en emotie, materie en denken, helder en duister, perfectie en chaos, winst en verlies als wit en zwart tegenover elkaar, concipieerde zijn verzen als achtereenvolgende zetten van het edelste aller spellen:
"Wrakhout aangespoeld en uitgespuwd / reddeloos verloren"
Uit III
"ze kwamen / gretig met gulzigheid omsloten / de verborgen rituelen aaneengeregen"
Uit V
Slapeloos komt het wolfsuur nader / wist de dromen / wast het lot"
Uit VI
"In de luwte groeit de schaduw / die je ziel omspant"
Uit IX
"Het geheugen wordt uiteengeslagen / trefzeker bergt geen betekenis meer"
Uit IX
"in dit geteisterd land / de nevels rond het weten"
Uit X
Daarmee trekt Foqué de hem kenmerkende stijl van vorige uitgaven verder. Eerder noteerde ik in 'Het (ont)regelende dualisme van Richard Foqué', mijn recensie van ‘Te laat het landschap'
(De verborgen hoek no. 27, februari 2012): "Ondanks het beperkte aantal woorden van de bundel wemelt het weliswaar van precieus beschreven bewegingen en ontwerpen maar staan haaks hierop de emoties en gewaarwordingen die ermee opengesneden worden. Dat levert intrigerende contrasten op. // Er zijn niet veel dichters die zo nadrukkelijk in de weer zijn met fysieke aanwijzingen, en fysiek bedoel ik hier in, jawel, twee betekenissen, geografisch en lichamelijk. Enerzijds de lineaire structuren, alle voorbijgaand en tegelijk gebonden aan dezelfde locatie, anderzijds de wanorde."
Het boeiendste zijn natuurlijk de beelden waar beide domeinen elkaar direct raken, en verstrengelen. Daarvoor citeer ik regels uit de vierde en laatste afdeling, toepasselijk 'De nadagen' geheten:
"Waar het huis staat / loopt de straat verloren / de verleden tijd."
Uit I
"Elk verhaal verkent zijn grenzen / in de sloppenwijken van de taal"
Uit III
"laat ieder zijn waarheid door leugens bedenken / het is tijd voor het grote snoeien"
Uit IV
"In het begin een rochelende kreet / dan aarzelende lijnen / willekeurige lijnen gekrast / in kalkstenen rots om te getuigen / wat niet kan weten / zal verdwijnen."
Uit VII
"Wat rest is een schreeuw / gekrast in ijle lucht / kerven in stenen en angstvallig // het stof bewaren / voor eeuwen ontheiligd / in goddelijke nietigheid."
Uit XII
En deze terzetten, de laatste uit het slotgedicht, lijken een memorabel einde van de bundel te vormen. Tijd dus om mijn eigen toren en koning onderling te verschuiven en de aandacht op afdeling 3 te richten: De Grote Rokade. Niet voor niets dragen de 10 gedichten deze naam. Doken er in de eerder geplaatste verzen al trefwoorden op als 'geweld', 'hakker', 'vernietiging', 'bres', 'puin', en 'bunkers', in De Grote Rokade staat alles in het teken van voorbereiding, strijd en opgemaakte som.
Enkele van de krachtigste strofen:
Maar je handen
witgeschilderd rond mijn hals
voelen de oorlog spuwen
het einde onvermijdelijk
verkoold in mijn mond
Uit II
Buiten ligt de angst verborgen
onder het plaveisel losgeslagen
loopse honden langs de muren
In een schimmig eedverbond.
Uit III
Kaarten worden gedeeld
roulettes draaien
met dobbelstenen geluk.
Geschiedenis wordt verspeeld
nieuwe geheugens geschapen
de waarheid afgekocht
Uit VII
Waarschijnlijk stelt Foqué zich juist in deze door oorlog en rampspoed, corruptie en historische verdraaiing getekende fragmenten het meest open en kwetsbaar op. Taalspel gaat hier nog nadrukkelijker over in het besef van de sinistere realiteit van niet alleen onze tijd al gebeurt het omgekeerde gelukkig ook, in het besef van de tegenstrijdige krachten in de mens die zowel in de hoogte als de diepte tot verbazingwekkende prestaties in staat is. Zoals Baudelaire opmerkte in de dagboekaantekeningen van ‘Mon coeur mis à nu’: "Il y a dans tout homme, à toute heure, deux postulations simultanées, l’une vers Dieu, l’autre vers Satan. L’invocation à Dieu, ou spiritualité, est un désir de monter en grade ; celle de Satan, ou animalité, est une joie de descendre."
In deze afdeling trekt Foqué geen lijnen om landschap of stad te verkavelen, hier trekt hij mentale lijnen, morele lijnen ook en niet in het minst spirituele lijnen. Dit alles komt samen in de slotsom, het slotgedicht van de derde afdeling en wat mij betreft van de hele bundel:
Lang na de grote rokade
rest alleen het eindspel redeloos
zwart om wit
wit om zwart.
De borden schuiven leeg
de koningen verlaten
voetvolk weggevaagd
alleen de torens dreigen.
Dit is het perfide spel
van eenzaam zelfbehoud
van stap voor stap
vergeefs de lege velden vullen
met macht en vaal geweld
tot alle torens vallen
koningen weerloos zijn.
Wat rest is zinloos jagen
van zwart op zwart
en wit op wit
geen macht is nog te delen
geen vrede meer te koop.
En terwijl de velden vervagen
belagen de koningen zichzelf
stap voor stap
schuivend naar elkaar.
Nu valt de vraag van de inleiding gemakkelijker te beantwoorden. Het zou heel goed kunnen dat de kracht, door geen goddelijke macht te keren, afkomstig is van de mens zelf, en het is dan natuurlijk verleidelijk eraan toe te voegen, van de mens die zijn god verloren of uit zijn bestaan geschopt heeft. Want oorlog ontstaat niet vanzelf, breekt niet zoals de expressie doet geloven als een of andere natuurramp uit. De koningen zouden in deze interpretatie onze leiders zijn. Elke oorlog wordt in gang gezet door een menselijke handeling of overweging, hoe futiel aanvankelijk soms ook, en elke oorlog creëert zijn eigen leiders.
Dit soort overpeinzingen wordt opgeroepen door de dichter die, wie weet, zelf mogelijk heel andere bedoelingen had. Dat is een van de mooie kanten van poëzie, de mogelijkheid om meerdere relevante denkprocessen te onderzoeken en vergelijken. Poëzie wordt tenslotte vooral 'klassiek' naarmate het aantal theorieën erover toeneemt.
Richard Foqué is natuurlijk geen klassieke dichter maar zijn werk kent inmiddels wel degelijk allerlei ingrediënten die niet uitsluiten dat zijn werk nog honderden jaren (wat al lang geworden is) zinvol mee kan gaan. Zo schrijft hij op zich eenvoudig genoeg om door elke geïnteresseerde leer te kunnen worden verstaan; zijn regels zijn kort tot zeer kort, er staan geen zogenaamd moeilijke woorden in en ook de zinsbouw is allesbehalve complex. Geen gewroet in de grammatica, geen wemeling van adjectieven. Hetzelfde geldt voor de beeldspraak. De vergelijkingen en andere stijlvormen passen in hun spaarzaamheid en soberheid bij de prosodie en syntaxis en tevens bij elkaar. Ik heb maar één zwak fragment in de stijl gevonden, het geforceerde beeld van "tot de eerste kilte de deuren / in dit huis verkracht."
De aantrekkingskracht van zijn werk schuilt dus in de mededelende laag. Foqué doet uitspraken en roept vragen op die met het bestaan van onze soort te maken hebben, met leven en dood, vertrouwen schenken en keuzes maken, voor het 'goddelijke' en 'duivelse' in onszelf. Gevat in een intelligente vorm, en dat is bij ‘De grote rokade’, zinnenbeeld voor een verschuiving van waarden, alleszins het geval, blijft dergelijk werk boeien en in het beste geval inspireren en aansporen!
Foqué schrijft ergens:
In het gaan en komen
zijn alle wegen verzegeld
kan je niet weten
waarom op dit uur
op deze plaats
het tij zal keren.
Waar niemand is
is er geen keuze.
Hij, dichter, is er. Ik, recensent, ben er. En u, lezer, bent er ook! Kies voor meer dan deze noodgedwongen nog veel te beperkte bespreking!
Richard Foqué; ‘De grote rokade’; 56 pagina’s; Uitgeverij P, 2012; ISBN 978-94-91455-04-9
www.alberthagenaars.nl
Foto auteur: © Albert Hagenaars, 2013.