dinsdag 15 januari 2019

ANTOON VAN DEN BRAEMBUSSCHE - Alles komt terug




Foto: © Karin Borghouts


ROTERENDE VARIATIES OP HET GELIJKE

Door Albert Hagenaars

Hoe rumoeriger en complexer onze samenleving wordt, hoe meer stilte in de poëzie aan belang wint en zich bij de klassieke thema’s van liefde, geloof, dood en strijd schaart. Antoon Van den Braembussche (1946, Eeklo) behoort onmiskenbaar tot de groeiende groep dichters die het belang van de stilte in hun werk uitdragen.

Hij debuteerde al in 1967 met de voor deze bespreking prikkelende titel: 'Ik geloof omdat ik herleefde'. Hij was nooit een veelschrijver, of beter gezegd, een dichter die met de regelmaat van de klok bundels publiceerde. Waarschijnlijk speelde zijn drukke docentschap in Maastricht, Brussel en vooral Rotterdam daarin een beperkende rol. Maar hij ontwikkelde zich wel in een handvol boeken over wijsbegeerte en ruim honderd essays tot een cultuurfilosoof van belang.






De naam van de vorig jaar verschenen bundel 'Alles komt terug', die opgedragen is aan echtgenote Arlette De Raedt, sluit treffend aan op zijn allereerste titel. Inhoud en stijl konden echter moeilijk méér verschillen.



Woordhond
in de kapkoude van mijn lachlood
in de opstaande maanmuntscherven
die blauw zijn
van een spetterend ivoorverdriet




Aldus dit fragment uit het gedicht ‘Mozaïek’ in z’n eerste bundel, waarin zelfs in een handvol regels al een hoop gebeurt. Toch had hij het ook toen reeds over stilte, zoals in het gedicht ‘Meditatieve avond’.



Navels
liggen als warme nesten
op het lichaam
het maanziek stro in mijn weelde
verkalkt tot stilte




Als je dat afzet tegen onderstaande beelden over stilte, kan je vaststellen dat Tonko Brem, zoals zijn pseudoniem destijds -en nog veel jaren daarna- luidde, meer uit was op confrontatie, op krachtige en schelle effecten. Dat was ook niet vreemd voor een jonge hond in de nasleep van de experimentele poëzie (hij noemt Lucebert in een vers als voorbeeld) en midden in de maatschappelijke omwenteling van die roerige jaren zestig.
Nu, in zijn najaren, tast hij naar harmonie tussen de woorden en een balans tussen de talloze verbanden. Lees de voorbeelden maar die daar met meestal fraaie verwoordingen van getuigen:



"de stilte / die onverhoeds / tussen woorden en regels valt"

"In de kamer werd alles stil / En onwezenlijk."

"Zo werd ik stilaan je geheim"

"Wat is er mooier dan / de stilte die de aarde kust?"

"Afdalen in de stilte en zeggen / wat al vanouds onzegbaar was"

"Alles was stil en onstoffelijk"

"Vrijgeleide / van de stilte"




Maar hij kondigt de stilte ook aan, omschrijft hem zonder het woord zelf te noemen en doet dat dan in combinaties die nog net wat origineler zijn:



"En hij zong, terwijl hij stierf"

"Hoor hoe godvergeten de tijd het leven liet"

"de naweeën, de nagalm van je stem"

"Wie onverhoeds / het haperen / tussen woorden hoort."

"de stem van een vriend die / langzaam verdwijnt in de wind."

"langzaam nazinderen / in wat nog net hoorbaar is.
"







Stilte is niet alleen het afwezig zijn van geluid. Volgens de etymologie betekent het woord oorspronkelijk ook het ontbreken van beweging. Wanneer beide aspecten samenvallen heb je dus de voor menig dichter ideale omstandigheden voor concentratie en bezinning. In het verlengde daarvan biedt stilte respect zoals tijdens bijvoorbeeld begrafenissen en oorlogsherdenkingen.
Literair gesproken dient een stilte vaak om een zin of woord of klank te laten bezinken, nieuwsgierigheid op te roepen of een sfeer sterker aan te zetten.

En toch: ‘Alles komt terug’ gaat in essentie níet over de stilte. Wel is de inkeer een voorwaarde voor het hoofdthema: het geloof in de cyclische tijdsbeleving, wat ook tot uitdrukking wordt gebracht in de compositie. Het openingsgedicht bijvoorbeeld is tevens het titelgedicht en het laatste, dat weer overgaat in het eerste en dus als een slang met z’n staart tegen z’n kop slaat, heet meerduidig ‘Zonder weerga’, een passende titel in dit verband, als je tenminste uitgaat van de meest voor de hand liggende bedoeling: “onvolprezen”. Er zijn namelijk andere implicaties, waarover later meer.
Deze twee titels doen al vermoeden dat Van den Braembussche de bundel, die geen onderverdeling kent, als één geheel wil laten ervaren, hoe losjes schijnbaar, bijna argeloos overkomend hij ook schrijft.

Tegenover de cyclische tijd staat de lineaire. Beide aspecten behoren tot het archetypische oerbeeld van de mens ten opzichte van het verloop van gebeurtenissen. Het cyclische aspect domineert in de meeste zogenaamd primitieve samenlevingen en is gebaseerd op waarnemingen van zon en maan, sterren en planeten, de wisseling van de seizoenen, de cirkelgang van zaaien en oogsten en dus leven, groei en dood.
Vooral het Christelijke geloof versterkte het belang van een lineair verloop: geboorte, bloei en dood; de dood die tegelijk een opname in hemel of hel betekende, met het vagevuur (dat de zondes weg moest vegen) als tijdelijke toestand daartussen. En dat was het dan.

Op welke manier wil Van den Braembussche zijn hoofdthema betekenis geven? De ondertitel luidt: Over de eeuwige terugkeer van het gelijke. Even nadenken. Betekent dit dat alles gelijk is en dan ook alles voorgoed terugkomt. Of mag alles wat níet gelijk is niet meedoen?
Van de Braembussche hield rekening met deze vragen, want hij liet alvast op de flaptekst weten dat er beïnvloeding van Nietzsche meespeelt, voor wie “zowel het kleine en het grote, het jonge en het oude, als het concrete en het abstracte” delen van eenzelfde geheel vormden. Dit is dan duidelijk: álles is gelijk, er bestaat geen ongelijkheid. Een ander citaat van de filosoof, uit ‘Also sprach Zarathoestra’ gelicht en als motto opgesteld, bevestigt deze aanname inclusief de mensen: “Zie, we weten wat jij onderwijst: dat alle dingen eeuwig terugkeren en wijzelf met hen, en dat we al een oneindig aantal keren hier zijn geweest, en alle dingen met ons.”

Van Rutger Kopland is ook een motto opgenomen: “Alles verandert maar keert onveranderd terug”. Dat heeft alleen een meerwaarde als het iets toevoegt aan Nietzsches uitspraak. Daarvoor komt hoogstens het woord ‘onveranderd’ in aanmerking.

Enkele van de belangrijkste fragmenten over deze aspecten zijn:



“Hij die steeds opnieuw / in de branding omarmt: / het gelijke”

“En steeds opnieuw zal ik / dit gedicht schrijven”

“In het middaglicht is er altijd weer / de eeuwige terugkeer van gelijke pijn / die werkelijkheid, tijd en herhaling heet.”

“Met Nietzsche danste jij op het strand / de eeuwige terugkeer van het gelijke.”

“De eeuwige terugkeer van het gelijke: het woord stamelt, het gedicht komt los.”

“De kringloop voltrekt. / Zichzelf opnieuw uitvindt. // Tot in het oneindige.”

“Vrouw waarin ik verdwijn. / waarin ik sterf en steeds / opnieuw geboren word. // Steeds dezelfde.




Door principieel telkens dezelfde woorden en motieven terug te laten komen, wint de bundel aan overtuigingskracht, wordt hij tevens een weefsel.
Als je bovenstaande citaten achter elkaar leest, kan de inhoud als saai worden ervaren. Van den Braembussche is zich ook van dit gevaar bewust geweest en heeft ervoor gezorgd dat woorden als ‘opnieuw’, ‘steeds’, ‘terug’ en ‘eeuwig’ plus motieven als vrouw, geboorte, bloem en dood meestal oorspronkelijk worden ingepakt. Bovendien staan dezelfde woorden in de bundel uiteraard verder van elkaar dan in de door mij gekozen voorbeelden.




Azteekse kalender, 15e eeuw


Dit is een geschikt moment om terug te komen op de slottitel ‘Zonder weerga’. Die onderstreept namelijk ook nog eens een onvergelijkbaarheid want iets wat geen gelijke heeft, is uitzonderlijk, uniek. Maar dat past niet bij Nietzsches gelijkheid. Heeft Van de Braembussche dit niet overdacht? Of juist wel?! Wil hij dan dat we met name dieper over tegendelen peinzen? Het is mij helaas niet gelukt daar in poëtisch opzicht winst in te ontdekken.

In een van zijn meest geslaagde teksten, een met invloed van het gedachtegoed van Rilke, dan wel affiniteit ermee, is de dichter erin geslaagd om in een uiterst eenvoudige zegging, met toch nog steeds een natuurlijk ritme, enkele fascinerende raadsels zinvol gestalte te geven:



IF YOU HOLD MY HAND

Als je mijn hand vasthoudt
dan wordt alles weer hetzelfde.

Dan maak ik weer koffie,
om middernacht,
terwijl wij nog even
nakaarten over onszelf
en aan anderen ontkomen.

De winter bracht ons niet
wat wij verhoopten,
dus maak ik je uit mijn lichaam een zomer,
een grote en goede zomer
waarin je kan groeien en op reis gaan.

Als je mijn hand vasthoudt
dan wordt alles weer hetzelfde
en schrijf ik eindelijk nog eens een gedicht
waardoor ik even met sterven ophoud.




Het is natuurlijk geen toeval dat ook Rilke in de ban van Nietzsche raakte, wat onder meer betekende dat hij zich losmaakte van het westelijke vooruitgangsdenken, de als beperkend ervaren christelijke geloofsbelijdenissen en de eenzijdig verklaarde resultaten van de natuurwetenschappen. Dit zijn zonder enige twijfel ook de credo’s van Van den Braembussche.

Spannend te zien in dit voorwaardelijk gestelde vers (er staat immers ‘als’ en niet ’wanneer’) is dat hij enerzijds beperking oproept (regels 7 en ook 8 en 9) en anderzijds ruimte verbeeldt (de regels 10, 11 en 12). Sterker nog: juist de beperking maakt een opening mogelijk die op zijn beurt weer tot andere openingen leidt!
Tussendoor komt nog een indirecte vraag aan de orde die de aandachtige lezer bewust of onbewust zal proberen te beantwoorden: wat werd vergeefs verhoopt? Het woordje ‘dus’ is uiteraard een signaalwoord van de eerste orde, het leidt een conclusie in die ons dwingt te kiezen. Wat is namelijk van meer belang: de niet gematerialiseerde verwachting of het alternatief dat met ‘groot’, ‘goed’ en ‘groei’ onverdacht positief overkomt? ‘Dus’ zorgt tegelijk voor scherpte, zo welkom in juist dit soort gedichten, die bij minder ervaren dichters al gauw ten onder gaan in vaagheden en pretentieus geneuzel.

Dan stelt Van den Braembussche dezelfde premisse, wat prima in zijn netwerk van herhalingen past, maar is hij zo slim er een ander gevolg aan te verbinden dat evenwel eveneens tot poëzie voert, en niet zomaar een gedicht maar een dat meer dan waarschijnlijk een antwoord biedt op de expliciet verwoorde vraag.
Verwijst de winter, voor de meeste mensen traditioneel toch al een tijd van inkeer, (die een reflectie vindt in ‘middernacht’) naar een bevrijding uit dichterlijke onmacht? Daar lijkt ‘eindelijk’ in elk geval wel op te duiden. In ‘eindelijk’ schuilt het basiswoord ‘einde’. Dat staat in flagrante tegenspraak met de direct erop volgende woorden ‘nog eens’, wat wel eenmaligheid maar ook ‘opnieuw’ uitdrukt. Beide kennen vreemd genoeg geen andere uitkomst dan dat een gedicht schrijven synoniem is met leven. Dit lijkt niet anders te kunnen worden verklaard dan met de veronderstelling dat het bestaan van de ik-persoon zonder lyriek niet écht leven is. De vraag of de je-persoon een vrouw of een man is, een geliefde of een kameraad, wordt daarmee minder pregnant maar blijft zinderen.

Dit alles heeft Van den Braembussche knap bij elkaar gepuzzeld. Alles lijkt te kloppen inclusief de vele tegenstellingen. Dit laatste maakt dat de bundel ook een stevige dialectische component kent. Op genoeg plaatsen zijn, simpel gezegd, momenten van een beweging, een tegenbeweging en samenval aan te wijzen.

En we zijn er nog niet, dit gedicht heeft nog zoveel meer te vertellen. Waarom bijvoorbeeld zegt de maker ‘nakaarten’ in plaats van ‘nog wat kletsen’ of iets dergelijks? Als je ervan uitgaat dan een dichter elk woord heeft gewikt en gewogen, mag, nee móet je je afvragen waar kaarten aan doen denken? Natuurlijk aan het kaartspel, aan landkaarten en plattegronden, maar tevens aan de kaarten van het leven ofwel het lot. En het nakaarten gebeurt om middernacht, wat gezien de symboliek zeker niet een willekeurig moment is. En waarom wordt er koffie gezet? Bekend is dat deze drank van gedroogde en gebrande zaden extra energie geeft. In de tijd dat koffie was voorbehouden aan de elite werden er in het volksgeloof magische krachten aan toegekend. Dat liep uit op het koffiedik kijken, voorspellingen doen en dat komt niet alleen aardig overeen met in de kaarten kijken maar ook met elkaars handen vasthouden, denk aan seances!

Nog een overweging waard is de manier waarop winter en zomer tegen elkaar worden uitgespeeld. De winter is als seizoen dat niet bracht waarop werd gehoopt een negatief symbool. De zomer wordt uit het lichaam van de dichter gecreëerd en komt wél positief uit de verf. Maar het is en blijft een verbeelde zomer. Het je-personage zou nu, in dit licht van (on)vruchtbaarheid bezien, ook wel eens één en dezelfde persoon kunnen zijn, de dichter die tegen zichzelf praat, de eigen staat psychisch en artistiek onderzoekt. Volgens deze stelling ontgroeit hij dan zichzelf in de poëzie, stelt hij de dood, even toch, uit. Dit verklaart dan tegelijk “aan anderen ontkomen”, alsof die een gevaar vormen of op z’n minst lastig zijn.

En zo kunnen de vier strofen van ‘If you hold my hand’ met verschuivende accenten meer betekenisvolle verbanden aangaan dan je bij eerste lezing denkt.




Het wiel van Sangsara, het wiel van het Worden


De bundel telt 39 titels. Heeft de dichter een bedoeling met dit aantal? Het is in elk geval de optelsom van de priemgetallen 3+5+7+11+13 en het resultaat van de vermenigvuldiging van het eerste en het laatste getal van deze opsomming. Het getal 39 heeft uiteenlopende symboolwaarde in diverse religies. Compositorisch lijkt het voor het boek niks op te leveren. Maar als zinnebeeld is het onovertrefbaar want een priemgetal paart eigenheid aan oneindigheid, zoals een slimme oude Griek als Euclides al wist te bewijzen, en dat komt in dit bestek uiteraard maar al te goed uit.

Bij sommige andere titels mag je je kruin krabben zoals ‘’Ouroboros’, ‘Metanoia’ en ‘Tinnitus’, elk goed voor een semantische vingerwijzing.

Het eerste betekent in het Oudgrieks letterlijk staarteter. In dit vers schrijft de dichter dan ook: “Het onuitsprekelijk besef / dat alles uiteindelijk zichzelf / als een slang verslindt, / zijn eigen staart opeet.” Voor de zoveelste keer speelt hij hier met het contrast tussen einde en oneindigheid.

Metanoia staat voor ommekeer, geestesverandering. In zijn boek ‘De vijfde Discipline’ schrijft Peter Senge: “Wie de diepere betekenis van ‘Metanoia’ begrijpt, begrijpt de diepere betekenis van ‘leren’, want leren houdt tenslotte ook een verschuiving of beweging van de geest in. Werkelijk leren raakt de kern van ons mens-zijn. Door te leren her-scheppen we onszelf”. Hier zit dus opnieuw een wedergeboorte verscholen. In des dichters eigen woorden klinkt het als volgt: “Zij staarde / in wat / onzichtbaar is. // Wat vroeger / voor goden / is weggelegd. // Zo werd zij anders dan anders.

Tinnitus komt tegenwoordig steeds vaker voor. Het fenomeen geeft geen lichamelijk gebrek maar een fantoomgeluid aan en wordt meestal oorsuizen genoemd. De hinder kan zich echter voordoen in meer vormen zoals piepen, ratelen, sissen, fluiten. Als Van den Braembussche daaraan lijdt is het des te begrijpelijker waarom hij zoveel aandacht heeft voor stilte. Het resulteerde in een beklemmende tekst:



TINNITUS

Op zoek naar het geringste spoor
van wat ooit geluidloos was.

Op zoek naar een oponthoud
dat misschien ooit zal bestaan
bij de minste aarzeling.

Terwijl het geduld tegen
muren en vensters opvliegt.

Terugkaatst in de echokamer
van mijn ziel.

In nachten zonder uitzicht.

O God geef mij de stilte terug
zodat ik haar kan omarmen.

Erin verzinken, verdrinken, verdwijnen,
langzaam wegsijpelen
als een druppel bloed
in een eindeloze, gedachteloze rivier.




Zelfs deze weergave van wat een geestelijke marteling moet zijn, koppelt Van den Braembussche aan zijn uitgangspunten: stilte en eindeloosheid. Menig lezer zal denken: juist daardoor! Trefwoorden zijn hier dan ook: ooit, terugkaatst, echokamer, eindeloos.

Er zijn nog enkele andere titels in het Engels maar de Verantwoording noemt alleen ‘This place is a shelter’. Het behelst een instrumentaal uitgevoerd nummer met bijna dezelfde titel op het album ‘Living room songs’ van Ólafur Arnalds. Dit intrigerende muziekstuk doet aan werk van Eric Satie denken en kent dus, vooral aan het begin en het einde, de nodige stiltemomenten.

Nog even terug naar ‘If you hold my hand’. Waarom staat de naam van dit belangrijke gedicht dan weer niet in de Verantwoording? Een bezoek aan een zoekmachine leverde namelijk een gelijknamige titel op van een hit die in 1972 in de Benelux werd uitgebracht. Het liedje is geschreven door Daniel Candón de la Campa en Donna Hightower (die het ook zingt). Het voert wellicht te ver om het gedicht te vergelijken met deze popsong maar het is toch wel frappant dat de tekst het heeft over “If you hold my hand / things won’t be the same”, dat ook hier de jaargetijden winter en zomer aan bod komen en dat de beginregels net als bij Van den Braembussche in het slot terugkomen! Mag zoiets serendipiteit heten? Drie overeenkomsten tegelijk is tenslotte niet niks. Of, gezien de reden voor het zoeken, juist niet? Wat zou Horace Walpole, de bedenker van het begrip, hierop geantwoord hebben?

Resumerend: alleen al een eerste lezing van ‘Alles komt terug’ kan poëtisch genot opleveren. Van den Braembussche schrijft zoals gezegd in opvallend eenvoudige spreektaal. Hij gebruikt over het algemeen korte regels en, in sterk contrast tot z’n vroege werk, een terughoudende beeldspraak. Zijn stem spreekt daarom direct aan.
Jammer is wel dat de titel zwak is. Hij verraadt meteen waar het om draait en heeft op zich geen enkele poëtische uitstraling.
Gelukkig ontspoort de op zich moeilijk te bevatten thematiek nergens in al dan niet pseudowetenschappelijk gezwets. De dichter staat steeds boven de filosoof die de dichter voedt. Zeker bij herhaald lezen onderga je de aansporingen om jezelf ook meer in te zetten en kom je al gauw in een spiraal terecht. Daar ontdek je hoe vertakt én tegelijk verknoopt deze poëzie feitelijk is en hoezeer de grote vragen over het menselijk bestaan erin zijn verstopt.
De onderliggende complexiteit hoeft op zich nog geen criterium van kwaliteit te zijn want poëzie is veel meer. Toch kan daardoor elke bijdrage wel gezien worden als een mentale uitdaging, als een uitnodiging om antwoorden te geven, een weerwoord. Om bij de bedoeling van de dichter te blijven, die hiermee trouwens z’n beste bundel tot nu toe afleverde: élke keer opnieuw! En verander dan in wie je altijd al was…



ANTOON VAN DEN BRAEMBUSSCHE; Alles komt terug - Over de “eeuwige terugkeer van het gelijke”; 48 pagina’s; Uitgeverij P, Leuven; 2018; ISBN: 978-94-92339-53-9.



www.alberthagenaars.nl

En zie ook:
Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling