POEZIE TEGEN DE HUBRIS
Albert Hagenaars over ‘De weg terug’
Poëzie is voor Richard Foqué, opgeleid als architect, behalve woordenspel ook altijd lijnenspel. De titel verwijst er al naar maar de omslag laat er geen enkele twijfel over bestaan. De foto, die zowel voor- als achterkant beslaat, toont een kust in schemerlicht met bij eb achtergebleven plassen, of met vollopende geulen bij vloed. Wie goed kijkt, ziet echter geen evenwijdige horizontale lijnen maar, heel subtiel, samenval tussen land en water, tot stand komend door enkele lang uitgerekte driehoeken. Eenzelfde primaire vorm kennen de denkbeeldige lijnen tussen drie minuscule mensfiguren, elk apart van de andere twee, een enkelvoudig beleefd meervoud.
Tijdens het tikken van deze regels moest ik denken aan het boek ‘Story Proof: The Science Behind the Startling Power of Story’ (2007) van Kendall Haven en dan met name de destijds door mij onderstreepte zinssnede: “De menselijke geest (…) gebruikt verhalen en verhaalarchitectuur als de primaire wegenkaart voor het begrijpen, interpreteren, onthouden en plannen van ons leven.”
Foqué, die deze uitspraak ook best voor z’n rekening had kunnen nemen, wil niet misverstaan worden, daarom gewaagt de flaptekst aan de binnenkant van “een existentiële queeste naar de essentie van de condition humaine” en van “de plaats van de mens, met zijn korte levenscyclus, die ingrijpt in onvergelijkbaar veel langer durende processen die hij nauwelijks begrijpt en beheerst.”
Het is niet moeilijk de door hem opgevoerde symbolen te zien: water en land in hun eeuwige samenspel; de mens tussen dag en nacht, zowel alleen als in verbondenheid dus, en in deze constellatie ook nog tussen verleden en toekomst; in een heden in het feitelijk onbestaande moment van doodtij…
Al iets moeilijker te duiden zijn de poëzielijnen die Foquė heeft getrokken. Hij voert, na een smaakmakend citaat van Kerouac (“Where we going man? / I don’t know but we gotta go.”) de lezer mee in het separaat staande openingsgedicht:
Getijden
Elk begin
bergt zijn einde,
einde begin.
Tijd golft
er tussen.
Neemt het leven.
Kort lang.
Maantijd, zonnetijd,
eeuwige tijd.
Alles komt,
gaat, keert.
Even zijn
dan verdwijnen.
Het is de wet
der getijden
En zie, het gedicht heeft wel een titel en kent hoofdletters aan het begin van elke zin maar terecht géén punt achter het slotwoord! Okė, dat is een detail maar wel een essentieel detail; voor Foqué zijn dergelijke kleinigheden namelijk net zo belangrijk als een signaalwoord of een hoofdzin.
Hierna volgen twee afdelingen: ‘De orde van het gaan - Waterlijnen’, en ‘De orde van het komen - Landlijnen’.
Eerstgenoemde reeks is onderverdeeld. De namen inclusief de nummering zijn te betekenisvol voor met name de compositie om ze niet weer te geven: ‘De tijd ongemeten’, ‘Eb I’, ‘Vloed I’, ‘Eb II’, ‘Doodtij’, ‘Vloed II’, ‘Eb III’, ‘Vloed III’ en ‘De tijd gemeten’.
Over deze keuze kun je al volop filosoferen. Wie nog mocht twijfelen aan Foqué’s fascinatie voor ordening, wil ik toevoegen dat elk gedicht op precies twee pagina’s staat!
De andere groep kent vijf langere gedichten.
De onverwachte afwijkingen in beide delen hebben elk een aanvullende bedoeling, mét weerhaakjes want de contactmomenten moeten bij elke lezing blijven gelden.
‘De weg terug’ toont helften inclusief betekenisvolle inkadering, een dubbele zelfs. Niet alleen het eerste maar ook het laatste gedicht heet ‘Getijden’ en dit slot grijpt, uiteraard ook inhoudelijk, terug in het beginvers, zij het met andere woorden. Daarnaast, ik heb het al verklapt, wordt ook deel 1 omvangen door corresponderende teksten: ‘De tijd ongemeten’ en ‘De tijd gemeten’. En dat heeft consequenties, op de eerste plaats voor het register.
De omhelzende teksten zijn namelijk alle vier beschouwend verwoord, en kennen geen menselijke aanwezigheid, niet direct althans. ‘De tijd gemeten’ komt dan wel stilistisch overeen met ‘De tijd ongemeten’ maar bewijst dat het leven er doorheen is gegaan. Eén fragment:
Zo verdwijnen zij
waar zij waren,
zullen zijn
voor het begin,
voor hun tijd werd gemeten,
in geheugens ingevroren,
wachtend om terug te keren.
Lopend.
Het leven getekend
door hun getijden.
Zo objectiverend koel deze flankerende gedichten zich presenteren, zo bewogen, onversneden expressief soms, presenteren de meeste andere bijdragen zich in het eerste deel van het corpus, terwijl de toon in ‘Landlijnen’ dan weer eerder gedragen is.
Al in ‘De tijd ongemeten’ noteert Foqué: “God-spel van het lot”, waarin natuurlijk het woord ‘gospel’ mee wil klinken. In hoeverre vallen god en lot samen? Zowel de oermens als menig vrome tijdgenoot van ons zal de wil van een godheid als z’n lot ervaren. Maar hier is sprake van een spelsituatie en dat houdt per definitie ook toeval in!
Het is een uitgelezen kans om deze opening verder open te pulken maar een paar regels lager lijkt het daar toch weer minder om te gaan: “Ieder zijn plaats in de tijd. / In de orde van het komen. / In de orde van het gaan.” Ofwel: alles ligt vast, wat voor zin heeft welke Spielerei dan ook! Deze tegenstelling had uitgewerkt mogen worden.
Zijn strak gecomponeerde poëzie moet het méér hebben van aanzetten tot interactie, van confrontaties van de lezer met z’n eigen en de gemeenschappelijke kernwaarden, dan van klankovereenkomst, weelderige zinnen en beeldspraak. Zijn zegging is afgemeten, kernachtig maar kent felle accenten en wint mede hierdoor aan kracht. Elke zin is wars van versiering, elk woord doet ertoe.
Wat die felle accenten betreft, is onderstaand fragment uit ‘Val’ illustratief.
De aarde beeft.
Tien op Richters schaal.
Wie kan het schelen?
Rotsen glijden. Daken kraken.
Muren breken. Kerken vallen.
De aarde brandt.
Puin tot as verwaaid.
De klokken zwijgen.
De priester liegt.
De roos verwelkt.
Ondanks het natuurgeweld vind ik de voorlaatste regel het spannendst, het meest suggestief. Roept een liegende priester twijfel op, een verlies aan geloofskracht? Bestaat er een geoorloofde reden voor een dienaar van de kerk om onwaarachtig te zijn? En: is er eigenlijk wel sprake van een leugen of denkt de waarnemer dit alleen maar?
Spaarzaam maar effectvol zet Foqué dus taalscherven in die op zich niet of nauwelijks lyrisch zijn maar veeleer indringend een beroep doen op het besef van de lezer van de dramatiek van het bestaan, waarvoor de dichter voorbeelden aandraagt, zowel op micro- als macroniveau.
Zijn regels lijken eerder richtingwijzers, zijn strofen doorgeefluiken, dan op zích staande kunstwerkjes. In hun combinatievorm en densiteit van betekenis zijn ze dat echter wel degelijk.
Foqué heeft ondanks of juist dankzij een lange periode zonder publicaties, (van 1972 tot 2011) zonder dichten wellicht zelfs, een volstrekt eigen idioom kunnen ontwikkelen. Ik weet tenminste zo één, twee, drie niet met welke andere dichter(s) ik hem zou kunnen vergelijken.
SAMENVAL
Over vergelijken gesproken, het is verleidelijk dat ook te doen met de uiteenlopende subjecten, die net als water en land, en licht en donker, deels samenvallen.
In het openingsvers zijn dat nog begrippen als ‘een begin’ en, niet minder abstract, ‘een alles’ of ‘een wet’. In ‘De tijd ongemeten’ is al sprake van ‘ieder’, ‘men’ en ’iemand’ en, nog verder inzoomend, in ‘Eb I’ van een ‘hij’ in combinatie met “de eerste schreeuw naar licht, / de laatste samen / in pijn geperst de hartslag.” En in ‘Vloed I’ treden een vader en een moeder op die “nieuwe wegen banen naar herwonnen land”.
In volgende gedichten wordt het nog drukker: met ‘een kind’, een ‘gespiegelde man’, ‘Charon’, een ‘zij’ (enkelvoud) en een ‘zij’ (meervoud), een ‘priester’, ‘vrouwen op blote voeten’, de weldoener ‘San Martino’, ‘eeuwige zwervers’, ‘dienaars’, een ‘verteller’, een ‘jou’ in het gedicht ‘Opstanding’ en in de slotregel daarvan een ‘wachtende geliefde’. In het eindgedicht van deel 2, ‘Getijden’, gaat de dichter dan weer de onpersoonlijke toer op om aan te sluiten op de openingstekst met dezelfde naam!
Over de meeste prototypen, hoe vaag gehouden ook, valt wel wat te vertellen, of te opperen. Een opvallende overeenkomst tussen sommige betekenisdragers is de religieuze inslag, soms alleen gesuggereerd en soms op basis van de naam, als bij Charon en Sint-Maarten. Beiden hebben met dienstbaarheid te maken, wat een verband legt met de elders genoemde ‘dienaars’ en ‘priesters’.
Het geloof speelt hoe dan ook een belangrijke rol, niet zozeer van het godsbeginsel op zich maar om wat het voorstaat, denk aan hoop, vertrouwen en troost, dit als tegengewicht voor “steden branden, breken, verdwijnen”, “hakenkruisen ploegen straten”, “bloed stolt op kasseien”, en “schuilen voor verraad” om maar enkele beelden aan te halen die Foqué, geboren in 1943, als oudste, al dan niet gereconstrueerde herinneringen inzet.
De mogelijke vereenzelviging is wellicht het meest suggestief tussen de ‘ik’ en de ‘hij’ en de ‘ik’ en het algemene ‘jou’. Elke lezer zal daar een ander standpunt voor innemen. Er is daartoe meer dan voldoende ruimte overgelaten.
ITALIE
Het feit dat de dichter deels in Italië woont, is een extra reden om te veronderstellen dat hij daarom met de benaming San Martino op de proppen komt en die ‘hij’ inderdaad een ‘ik’ is. Het woordje ‘ik’ komt overigens slechts twee keer voor en de eerste keer dan nog in samenhang met ‘demasqué’, op pagina 17 om precies te zijn, ingebed in regels als:
Verborgen alle reden
onder duizend lagen schminck.
Onherroepelijk vastgelegd
in het masker van de ander.
Plaatsgebrek verhindert een nader onderzoek naar dit rollenspel, maar het zou lonend zijn.
Andere verwijzingen naar (Noord)-Italië, een parallel of aanvullend leven, zijn waarschijnlijk: ‘cipressen’, ‘bergen’, ‘smeltende gletsjers’, de hierboven geregistreerde ‘aardbeving…’
ROZEN
Terugkerende motieven, beide hoofddelen van de bundel nog eens verbindend, zijn ‘toren’, ‘roos’ en een niet nader bepaalde ‘geliefde’.
De toren staat in schril contrast met eerder vermeld onheil als “brandende steden”, “leven in kelders” en “zo dwaalt hij door tunnels, / door gaten in zijn hoofd.” Torens staan immers voor bestendigheid, veiligheid, intimiteit en … uitzicht, illusie van vrijheid.
Het maakt voor de poëzie niet uit in hoeverre het een biografisch element is maar speurend naar achtergronden ontdekte ik alvast dat de dichter in z’n tweede land daadwerkelijk in torenvertrekken woont!
De roos, nog frequenter opduikend, is het zinnebeeld van schoonheid, bedwelmende geuren, lokkende kleuren, verfijnde bouw, liefde en kwetsbaarheid versus afweer (doornen). De roos geldt naast de witte lelie als een van de bloemen bij uitstek van Maria. Dat ik er de moeder gods bij haal heeft alles te maken met het verondersteld causale verband op bladzijde 30: “De priester liegt. / De roos verwelkt.” Bovendien voert Foqué een rozenkrans op, zo belangrijk voor de Maria-devotie. Het snoer met zes grote en 53 kleine kralen vergt in een drievoudige ronde tenminste ter wille van het beoogde gebed maar liefst 150 Weesgegroetjes!
Enkele citaten met roos: het eerste in een negatieve context, het laatste uitgesproken positief:
“Rozenkransen als handboeien / rond hun polsen geweven.”
blz. 10
“Zonder einde bezegeld / door een roos / uit steen gebeiteld in portieken / van middeleeuwse kerken.”
blz. 34
“Oogst zijn vruchten, / de rozen in hun bot.”
blz. 38
“Het land zegenen, / rouwend voor die stervende roos.”
blz. 39
“Blijft het pad / verborgen, het land gesluierd, is de doorn in de roos.”
blz. 40
“De valk is verdwenen. / Vrede komt / met de geur van een roos.”
blz. 40
TWEE WERELDEN
Hoe vaak Foqué ook over eb en vloed schrijft, niet al het water in ‘De weg terug’ stijgt en daalt. Een aparte plaats is ingeruimd voor de Styx, de rivier die de grens tussen de wereld van de levenden en doden aangeeft. Maar we hebben dus weer wel dualiteit.
Hij noemt de Styx nergens, wel veerman Charon. Daarnaast zijn er beschrijvingen die aan de onderwereld doen denken, met name in voorstellingen waarin gestorvenen die geen geld voor de overtocht hebben voorlopig langs de oever moeten blijven lopen.
“Telkens weer te keren / langs de waterlijn / in die tijd gemeten.”
blz. 9
“Onbereikbaar de verhalen / van de overkant / onmachtig daar te komen.”
blz. 15
“lopend langs water / in cirkels verdwaald.”
blz. 16
Dit fragment kostte me hoofdbrekens want hoe kun je langs water lopen en toch in cirkels verdwalen? Gaat het om een meer, of om cirkels in het denken? Moeten we Dantes kringen erbij halen? Deze laatste associatie zou passen, heel goed zelfs.
“het water roerloos wacht.”
blz. 17
“Schipper, zei hij, / kan ik overvaren / maar Charon / kent het antwoord niet. / Zijn boot vastgevroren / in onwetendheid al eeuwen.”
blz. 20
“Hoe luid / is dan de klank / van vallend licht / op water zodat de doden / kunnen ontwaken.”
blz. 22
EVALUEREND
In slechts 15 gedichten, waarvan de meeste dan ook nog eens streng gesnoeide zinnen kennen, heeft Richard Foqué drie registers vervlochten, weefsels waarin je dankzij circulaire technieken kunt blijven dwalen, blijven interpreteren ook.
Hij doet met talloze verwijzingen naar de klassieke oudheid, het geloof en de vernietigende maar ook helende kracht van de natuur een beroep op de belezenheid van de lezer, die echter niet nodig is om de werking van zijn bundel te kunnen ondergaan. Wel is het zo dat de gedichten meer te bieden hebben naarmate de lezer meer kennis heeft.
Hij levert zijn al dan niet concrete personages uit aan de opgevoerde thema’s en motieven en drukt individuele ervaringen in een legpuzzel van hogere machten als oorlog en natuurrampen. Dit maakt het mogelijk contrasten te benadrukken als, eerder genoemd, verleden en toekomst en nog niet vermeld, onmacht en het verzet daartegen in de vorm van geloof, niet alleen geloof in een hoger wezen maar ook in dat van de kunst, de schoonheid en zuiverheid.
Alles goed en wel maar heeft hij zijn op de flaptekst verwoorde doel bereikt? Even recapituleren: hij streefde “een existentiële queeste naar de essentie van de condition humaine” na.
En óf; de gedichten zijn één kluwen van speuren naar wat niet alleen voor hem werkelijk belangrijk is.
En ook plaatst hij de mensheid centraal, de mens “met zijn korte levenscyclus, die ingrijpt in onvergelijkbaar veel langer durende processen die hij nauwelijks begrijpt en beheerst.”
Dat ingrijpen zie ik vooral als het veroorzaken van grote conflicten en natuurrampen. De aardbeving op blz. 30 bijvoorbeeld hoeft echter geen gevolg van onze acties te zijn. Tegelijk weet iedereen met zelfs maar een beetje besef van klimaatverandering aan welke dreigingen wij als soort met onze plundering van de natuur zijn blootgesteld.
De flaptekst geeft echter nóg twee, niet in deze bespreking vermelde, opmerkingen. De eerste luidt: “De weg terug is een zoektocht door de huidige wereld in chaos en naar uitwegen daaruit.”
Dit overlapt deels het citaat over de queeste. En niemand zal ontkennen dat de wereld chaos kent, niet alleen de huidige trouwens. Dat Foqué een zoektocht naar uitwegen heeft ondernomen is ook aannemelijk geworden maar krijgt pas zijn beslag in de belangrijkste melding op de flap: “De bundel is een confrontatie van de menselijke hubris met nederigheid en aanvaarding, (…) als het pad naar reflectie en herbronning.”
Hubris, we zijn deels weer in de Griekse oudheid, is een combinatie van menselijke overmoed en onbeschaamdheid jegens de goden en hun wereldordening. De mythes en drama’s staan er bol van en eindigen gegarandeerd met een passende straf voor de schuldigen.
Foqué verbindt antieke wijsheden met ónze tijd. De doos van Pandora moet blijkbaar steeds geopend blijven worden. Hij ziet met lede ogen aan dat de mens toch weer telkens de fout in gaat en weet dat waarschuwingen de mensheid niet zullen helpen maar is er wel van overtuigd, hét punaisemoment van de bundel, dat er in elk geval hoop is voor het individu dat rekenschap aflegt van eigen keuzes en handelen. Er is geen alternatief dan om welk geloof dan ook, compilaties van beproefde leersels immers, te eerbiedigen, het ‘God-spel’ mee te spelen.
Om het voorbeeld te geven, laat hij onderstaande regels na, uit het gedicht ‘Opstanding’, met reminiscenties aan zowel Mozes als Adam-Eva, maar ook met een éigen ingreep in het scheppingsverhaal:
De tijd is gekomen.
De tijd is daar.
Ga
het beloofde land binnen.
Klim naar de toren
waar zij wacht.
Verken
de tuin van goed en kwaad.
Oogst zijn vruchten,
de rozen in hun bot.
RICHARD FOQUÉ; ‘de weg terug’; 48 pagina’s; Uitgeverij P; Leuven; 2023; ISBN: 978-94-64757-21-7; NUR 306; Prijs € 18,00
AFBEELDINGEN:
Foto auteur: Guy Foqué
Afbeelding van San Martino: El Greco
Foto: Maria en rozen: informatie volgt
Afbeelding van Charon: informatie volgt
September-oktober2024
Zie ook:
www.alberthagenaars.nl
Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters
Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling