woensdag 13 november 2024

RICHARD FOQUÉ - De weg terug




















POEZIE TEGEN DE HUBRIS


Albert Hagenaars over ‘De weg terug’


Poëzie is voor Richard Foqué, opgeleid als architect, behalve woordenspel ook altijd lijnenspel. De titel verwijst er al naar maar de omslag laat er geen enkele twijfel over bestaan. De foto, die zowel voor- als achterkant beslaat, toont een kust in schemerlicht met bij eb achtergebleven plassen, of met vollopende geulen bij vloed. Wie goed kijkt, ziet echter geen evenwijdige horizontale lijnen maar, heel subtiel, samenval tussen land en water, tot stand komend door enkele lang uitgerekte driehoeken. Eenzelfde primaire vorm kennen de denkbeeldige lijnen tussen drie minuscule mensfiguren, elk apart van de andere twee, een enkelvoudig beleefd meervoud.






















Tijdens het tikken van deze regels moest ik denken aan het boek ‘Story Proof: The Science Behind the Startling Power of Story’ (2007) van Kendall Haven en dan met name de destijds door mij onderstreepte zinssnede: “De menselijke geest (…) gebruikt verhalen en verhaalarchitectuur als de primaire wegenkaart voor het begrijpen, interpreteren, onthouden en plannen van ons leven.”

Foqué, die deze uitspraak ook best voor z’n rekening had kunnen nemen, wil niet misverstaan worden, daarom gewaagt de flaptekst aan de binnenkant van “een existentiële queeste naar de essentie van de condition humaine” en van “de plaats van de mens, met zijn korte levenscyclus, die ingrijpt in onvergelijkbaar veel langer durende processen die hij nauwelijks begrijpt en beheerst.”

Het is niet moeilijk de door hem opgevoerde symbolen te zien: water en land in hun eeuwige samenspel; de mens tussen dag en nacht, zowel alleen als in verbondenheid dus, en in deze constellatie ook nog tussen verleden en toekomst; in een heden in het feitelijk onbestaande moment van doodtij…
Al iets moeilijker te duiden zijn de poëzielijnen die Foquė heeft getrokken. Hij voert, na een smaakmakend citaat van Kerouac (“Where we going man? / I don’t know but we gotta go.”) de lezer mee in het separaat staande openingsgedicht:



Getijden

Elk begin
bergt zijn einde,
einde begin.
Tijd golft
er tussen.
Neemt het leven.

Kort lang.
Maantijd, zonnetijd,
eeuwige tijd.

Alles komt,
gaat, keert.
Even zijn
dan verdwijnen.
Het is de wet
der getijden



En zie, het gedicht heeft wel een titel en kent hoofdletters aan het begin van elke zin maar terecht géén punt achter het slotwoord! Okė, dat is een detail maar wel een essentieel detail; voor Foqué zijn dergelijke kleinigheden namelijk net zo belangrijk als een signaalwoord of een hoofdzin.

Hierna volgen twee afdelingen: ‘De orde van het gaan - Waterlijnen’, en ‘De orde van het komen - Landlijnen’.
Eerstgenoemde reeks is onderverdeeld. De namen inclusief de nummering zijn te betekenisvol voor met name de compositie om ze niet weer te geven: ‘De tijd ongemeten’, ‘Eb I’, ‘Vloed I’, ‘Eb II’, ‘Doodtij’, ‘Vloed II’, ‘Eb III’, ‘Vloed III’ en ‘De tijd gemeten’.
Over deze keuze kun je al volop filosoferen. Wie nog mocht twijfelen aan Foqué’s fascinatie voor ordening, wil ik toevoegen dat elk gedicht op precies twee pagina’s staat!
De andere groep kent vijf langere gedichten.

De onverwachte afwijkingen in beide delen hebben elk een aanvullende bedoeling, mét weerhaakjes want de contactmomenten moeten bij elke lezing blijven gelden.
‘De weg terug’ toont helften inclusief betekenisvolle inkadering, een dubbele zelfs. Niet alleen het eerste maar ook het laatste gedicht heet ‘Getijden’ en dit slot grijpt, uiteraard ook inhoudelijk, terug in het beginvers, zij het met andere woorden. Daarnaast, ik heb het al verklapt, wordt ook deel 1 omvangen door corresponderende teksten: ‘De tijd ongemeten’ en ‘De tijd gemeten’. En dat heeft consequenties, op de eerste plaats voor het register.

De omhelzende teksten zijn namelijk alle vier beschouwend verwoord, en kennen geen menselijke aanwezigheid, niet direct althans. ‘De tijd gemeten’ komt dan wel stilistisch overeen met ‘De tijd ongemeten’ maar bewijst dat het leven er doorheen is gegaan. Eén fragment:



Zo verdwijnen zij
waar zij waren,
zullen zijn
voor het begin,
voor hun tijd werd gemeten,
in geheugens ingevroren,
wachtend om terug te keren.
Lopend.
Het leven getekend
door hun getijden.



Zo objectiverend koel deze flankerende gedichten zich presenteren, zo bewogen, onversneden expressief soms, presenteren de meeste andere bijdragen zich in het eerste deel van het corpus, terwijl de toon in ‘Landlijnen’ dan weer eerder gedragen is.

Al in ‘De tijd ongemeten’ noteert Foqué: “God-spel van het lot”, waarin natuurlijk het woord ‘gospel’ mee wil klinken. In hoeverre vallen god en lot samen? Zowel de oermens als menig vrome tijdgenoot van ons zal de wil van een godheid als z’n lot ervaren. Maar hier is sprake van een spelsituatie en dat houdt per definitie ook toeval in!
Het is een uitgelezen kans om deze opening verder open te pulken maar een paar regels lager lijkt het daar toch weer minder om te gaan: “Ieder zijn plaats in de tijd. / In de orde van het komen. / In de orde van het gaan.” Ofwel: alles ligt vast, wat voor zin heeft welke Spielerei dan ook! Deze tegenstelling had uitgewerkt mogen worden.

Zijn strak gecomponeerde poëzie moet het méér hebben van aanzetten tot interactie, van confrontaties van de lezer met z’n eigen en de gemeenschappelijke kernwaarden, dan van klankovereenkomst, weelderige zinnen en beeldspraak. Zijn zegging is afgemeten, kernachtig maar kent felle accenten en wint mede hierdoor aan kracht. Elke zin is wars van versiering, elk woord doet ertoe.

Wat die felle accenten betreft, is onderstaand fragment uit ‘Val’ illustratief.



De aarde beeft.
Tien op Richters schaal.
Wie kan het schelen?
Rotsen glijden. Daken kraken.
Muren breken. Kerken vallen.
De aarde brandt.
Puin tot as verwaaid.
De klokken zwijgen.
De priester liegt.
De roos verwelkt.



Ondanks het natuurgeweld vind ik de voorlaatste regel het spannendst, het meest suggestief. Roept een liegende priester twijfel op, een verlies aan geloofskracht? Bestaat er een geoorloofde reden voor een dienaar van de kerk om onwaarachtig te zijn? En: is er eigenlijk wel sprake van een leugen of denkt de waarnemer dit alleen maar?

Spaarzaam maar effectvol zet Foqué dus taalscherven in die op zich niet of nauwelijks lyrisch zijn maar veeleer indringend een beroep doen op het besef van de lezer van de dramatiek van het bestaan, waarvoor de dichter voorbeelden aandraagt, zowel op micro- als macroniveau.
Zijn regels lijken eerder richtingwijzers, zijn strofen doorgeefluiken, dan op zích staande kunstwerkjes. In hun combinatievorm en densiteit van betekenis zijn ze dat echter wel degelijk.
Foqué heeft ondanks of juist dankzij een lange periode zonder publicaties, (van 1972 tot 2011) zonder dichten wellicht zelfs, een volstrekt eigen idioom kunnen ontwikkelen. Ik weet tenminste zo één, twee, drie niet met welke andere dichter(s) ik hem zou kunnen vergelijken.

SAMENVAL
Over vergelijken gesproken, het is verleidelijk dat ook te doen met de uiteenlopende subjecten, die net als water en land, en licht en donker, deels samenvallen.
In het openingsvers zijn dat nog begrippen als ‘een begin’ en, niet minder abstract, ‘een alles’ of ‘een wet’. In ‘De tijd ongemeten’ is al sprake van ‘ieder’, ‘men’ en ’iemand’ en, nog verder inzoomend, in ‘Eb I’ van een ‘hij’ in combinatie met “de eerste schreeuw naar licht, / de laatste samen / in pijn geperst de hartslag.” En in ‘Vloed I’ treden een vader en een moeder op die “nieuwe wegen banen naar herwonnen land”.
In volgende gedichten wordt het nog drukker: met ‘een kind’, een ‘gespiegelde man’, ‘Charon’, een ‘zij’ (enkelvoud) en een ‘zij’ (meervoud), een ‘priester’, ‘vrouwen op blote voeten’, de weldoener ‘San Martino’, ‘eeuwige zwervers’, ‘dienaars’, een ‘verteller’, een ‘jou’ in het gedicht ‘Opstanding’ en in de slotregel daarvan een ‘wachtende geliefde’. In het eindgedicht van deel 2, ‘Getijden’, gaat de dichter dan weer de onpersoonlijke toer op om aan te sluiten op de openingstekst met dezelfde naam!






















Over de meeste prototypen, hoe vaag gehouden ook, valt wel wat te vertellen, of te opperen. Een opvallende overeenkomst tussen sommige betekenisdragers is de religieuze inslag, soms alleen gesuggereerd en soms op basis van de naam, als bij Charon en Sint-Maarten. Beiden hebben met dienstbaarheid te maken, wat een verband legt met de elders genoemde ‘dienaars’ en ‘priesters’.
Het geloof speelt hoe dan ook een belangrijke rol, niet zozeer van het godsbeginsel op zich maar om wat het voorstaat, denk aan hoop, vertrouwen en troost, dit als tegengewicht voor “steden branden, breken, verdwijnen”, “hakenkruisen ploegen straten”, “bloed stolt op kasseien”, en “schuilen voor verraad” om maar enkele beelden aan te halen die Foqué, geboren in 1943, als oudste, al dan niet gereconstrueerde herinneringen inzet.
De mogelijke vereenzelviging is wellicht het meest suggestief tussen de ‘ik’ en de ‘hij’ en de ‘ik’ en het algemene ‘jou’. Elke lezer zal daar een ander standpunt voor innemen. Er is daartoe meer dan voldoende ruimte overgelaten.

ITALIE
Het feit dat de dichter deels in Italië woont, is een extra reden om te veronderstellen dat hij daarom met de benaming San Martino op de proppen komt en die ‘hij’ inderdaad een ‘ik’ is. Het woordje ‘ik’ komt overigens slechts twee keer voor en de eerste keer dan nog in samenhang met ‘demasqué’, op pagina 17 om precies te zijn, ingebed in regels als:



Verborgen alle reden
onder duizend lagen schminck.
Onherroepelijk vastgelegd
in het masker van de ander.



Plaatsgebrek verhindert een nader onderzoek naar dit rollenspel, maar het zou lonend zijn.

Andere verwijzingen naar (Noord)-Italië, een parallel of aanvullend leven, zijn waarschijnlijk: ‘cipressen’, ‘bergen’, ‘smeltende gletsjers’, de hierboven geregistreerde ‘aardbeving…’

ROZEN
Terugkerende motieven, beide hoofddelen van de bundel nog eens verbindend, zijn ‘toren’, ‘roos’ en een niet nader bepaalde ‘geliefde’.
De toren staat in schril contrast met eerder vermeld onheil als “brandende steden”, “leven in kelders” en “zo dwaalt hij door tunnels, / door gaten in zijn hoofd.” Torens staan immers voor bestendigheid, veiligheid, intimiteit en … uitzicht, illusie van vrijheid.
Het maakt voor de poëzie niet uit in hoeverre het een biografisch element is maar speurend naar achtergronden ontdekte ik alvast dat de dichter in z’n tweede land daadwerkelijk in torenvertrekken woont!

De roos, nog frequenter opduikend, is het zinnebeeld van schoonheid, bedwelmende geuren, lokkende kleuren, verfijnde bouw, liefde en kwetsbaarheid versus afweer (doornen). De roos geldt naast de witte lelie als een van de bloemen bij uitstek van Maria. Dat ik er de moeder gods bij haal heeft alles te maken met het verondersteld causale verband op bladzijde 30: “De priester liegt. / De roos verwelkt.” Bovendien voert Foqué een rozenkrans op, zo belangrijk voor de Maria-devotie. Het snoer met zes grote en 53 kleine kralen vergt in een drievoudige ronde tenminste ter wille van het beoogde gebed maar liefst 150 Weesgegroetjes!



















Enkele citaten met roos: het eerste in een negatieve context, het laatste uitgesproken positief:

“Rozenkransen als handboeien / rond hun polsen geweven.”
blz. 10

“Zonder einde bezegeld / door een roos / uit steen gebeiteld in portieken / van middeleeuwse kerken.”
blz. 34

“Oogst zijn vruchten, / de rozen in hun bot.”
blz. 38

“Het land zegenen, / rouwend voor die stervende roos.”
blz. 39

“Blijft het pad / verborgen, het land gesluierd, is de doorn in de roos.”
blz. 40

“De valk is verdwenen. / Vrede komt / met de geur van een roos.”
blz. 40


TWEE WERELDEN
Hoe vaak Foqué ook over eb en vloed schrijft, niet al het water in ‘De weg terug’ stijgt en daalt. Een aparte plaats is ingeruimd voor de Styx, de rivier die de grens tussen de wereld van de levenden en doden aangeeft. Maar we hebben dus weer wel dualiteit.
Hij noemt de Styx nergens, wel veerman Charon. Daarnaast zijn er beschrijvingen die aan de onderwereld doen denken, met name in voorstellingen waarin gestorvenen die geen geld voor de overtocht hebben voorlopig langs de oever moeten blijven lopen.
























“Telkens weer te keren / langs de waterlijn / in die tijd gemeten.”
blz. 9

“Onbereikbaar de verhalen / van de overkant / onmachtig daar te komen.”
blz. 15

“lopend langs water / in cirkels verdwaald.”
blz. 16

Dit fragment kostte me hoofdbrekens want hoe kun je langs water lopen en toch in cirkels verdwalen? Gaat het om een meer, of om cirkels in het denken? Moeten we Dantes kringen erbij halen? Deze laatste associatie zou passen, heel goed zelfs.

“het water roerloos wacht.”
blz. 17

“Schipper, zei hij, / kan ik overvaren / maar Charon / kent het antwoord niet. / Zijn boot vastgevroren / in onwetendheid al eeuwen.”
blz. 20

“Hoe luid / is dan de klank / van vallend licht / op water zodat de doden / kunnen ontwaken.”
blz. 22



EVALUEREND
In slechts 15 gedichten, waarvan de meeste dan ook nog eens streng gesnoeide zinnen kennen, heeft Richard Foqué drie registers vervlochten, weefsels waarin je dankzij circulaire technieken kunt blijven dwalen, blijven interpreteren ook.
Hij doet met talloze verwijzingen naar de klassieke oudheid, het geloof en de vernietigende maar ook helende kracht van de natuur een beroep op de belezenheid van de lezer, die echter niet nodig is om de werking van zijn bundel te kunnen ondergaan. Wel is het zo dat de gedichten meer te bieden hebben naarmate de lezer meer kennis heeft.
Hij levert zijn al dan niet concrete personages uit aan de opgevoerde thema’s en motieven en drukt individuele ervaringen in een legpuzzel van hogere machten als oorlog en natuurrampen. Dit maakt het mogelijk contrasten te benadrukken als, eerder genoemd, verleden en toekomst en nog niet vermeld, onmacht en het verzet daartegen in de vorm van geloof, niet alleen geloof in een hoger wezen maar ook in dat van de kunst, de schoonheid en zuiverheid.

Alles goed en wel maar heeft hij zijn op de flaptekst verwoorde doel bereikt? Even recapituleren: hij streefde “een existentiële queeste naar de essentie van de condition humaine” na.
En óf; de gedichten zijn één kluwen van speuren naar wat niet alleen voor hem werkelijk belangrijk is.
En ook plaatst hij de mensheid centraal, de mens “met zijn korte levenscyclus, die ingrijpt in onvergelijkbaar veel langer durende processen die hij nauwelijks begrijpt en beheerst.”
Dat ingrijpen zie ik vooral als het veroorzaken van grote conflicten en natuurrampen. De aardbeving op blz. 30 bijvoorbeeld hoeft echter geen gevolg van onze acties te zijn. Tegelijk weet iedereen met zelfs maar een beetje besef van klimaatverandering aan welke dreigingen wij als soort met onze plundering van de natuur zijn blootgesteld.

De flaptekst geeft echter nóg twee, niet in deze bespreking vermelde, opmerkingen. De eerste luidt: “De weg terug is een zoektocht door de huidige wereld in chaos en naar uitwegen daaruit.”
Dit overlapt deels het citaat over de queeste. En niemand zal ontkennen dat de wereld chaos kent, niet alleen de huidige trouwens. Dat Foqué een zoektocht naar uitwegen heeft ondernomen is ook aannemelijk geworden maar krijgt pas zijn beslag in de belangrijkste melding op de flap: “De bundel is een confrontatie van de menselijke hubris met nederigheid en aanvaarding, (…) als het pad naar reflectie en herbronning.”

Hubris, we zijn deels weer in de Griekse oudheid, is een combinatie van menselijke overmoed en onbeschaamdheid jegens de goden en hun wereldordening. De mythes en drama’s staan er bol van en eindigen gegarandeerd met een passende straf voor de schuldigen.
Foqué verbindt antieke wijsheden met ónze tijd. De doos van Pandora moet blijkbaar steeds geopend blijven worden. Hij ziet met lede ogen aan dat de mens toch weer telkens de fout in gaat en weet dat waarschuwingen de mensheid niet zullen helpen maar is er wel van overtuigd, hét punaisemoment van de bundel, dat er in elk geval hoop is voor het individu dat rekenschap aflegt van eigen keuzes en handelen. Er is geen alternatief dan om welk geloof dan ook, compilaties van beproefde leersels immers, te eerbiedigen, het ‘God-spel’ mee te spelen.
Om het voorbeeld te geven, laat hij onderstaande regels na, uit het gedicht ‘Opstanding’, met reminiscenties aan zowel Mozes als Adam-Eva, maar ook met een éigen ingreep in het scheppingsverhaal:



De tijd is gekomen.
De tijd is daar.
Ga
het beloofde land binnen.
Klim naar de toren
waar zij wacht.
Verken
de tuin van goed en kwaad.
Oogst zijn vruchten,
de rozen in hun bot.






RICHARD FOQUÉ; ‘de weg terug’; 48 pagina’s; Uitgeverij P; Leuven; 2023; ISBN: 978-94-64757-21-7; NUR 306; Prijs € 18,00


AFBEELDINGEN:
Foto auteur: Guy Foqué
Afbeelding van San Martino: El Greco
Foto: Maria en rozen: informatie volgt
Afbeelding van Charon: informatie volgt





September-oktober2024



Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling



donderdag 19 september 2024

BERT BEVERS - Bedekte Termen


TAALWEELDE EN BALLINGSKRACHT

Albert Hagenaars over 'Bedekte termen' van Bert Bevers


Een boek kan, los van de inhoud, opvallen door omslagontwerp en ook door afmetingen, heel klein of juist extra groot. ‘Bedekte termen’ van Bert Bevers doet dat echter op de eerste plaats door z’n gewicht. De keurig verzorgde uitgave weegt bijna 1 kilo en dat heeft vooral te maken met de keuze van de dichter om maar liefst 366 verzen, elk op een eigen pagina, op te nemen! Bloemlezingen malen daar niet om maar separate bundels van één dichter halen zo’n aantal vrijwel nooit!
Wat is hier aan de hand? De dichter aspireerde voor elke dag van het jaar een gedicht te maken. En alsof het aantal van een regulier jaar nog niet genoeg was, maakte hij er maar meteen een schrikkeljaar van.

De gedichten staan met hun titel op alfabetische volgorde maar dat heb je niet meteen in de gaten want het eerste gedicht heet ‘Aanvang’ en opent met de vraag “Waaraan zou mijn moeder gedacht hebben / toen ze mij voor de eerste keer de borst had / gereikt?” Het tweede, ‘Aarding’, behelst evenwel geen herinneringen aan de kleutertijd of puberavonturen. Het blok papier eindigt met elf gedichten waarvan de titel met een Z begint. ‘Zuivering’ is de hekkensluiter maar wordt gevolgd door, ook niet bepaald terughoudend, vijf motto’s van achtereenvolgens Rainer Maria Rilke, Chief Seattle, Roger Nupie, Marcel Obiak en A.A. Milne. Hoewel die elk op een iets andere wijze naar het aspect tijd verwijzen, lopen ze elkaar voor de voeten; één motto zou meer effect sorteren. Ik zou dan gaan voor: “But it isn’t easy”, said Pooh. “Because Poetry and Hums aren’t things which you get, they’re things which get you. And all you can do is to go where they can find you.” aldus Milne.
Duidelijk is dat tijd en ruimte de grootste rol spelen. Voor zover er relaties tussen buurgedichten zijn te ontdekken op het niveau van aanvullende thema’s -ik noem dood, natuur, geschiedenis, geloof en de taal zelf- komen die geheel voor rekening van de afnemer. Die kan met gemak een willekeurig traject bepalen. En dat levert lust op; bladeren in zo’n voluptueuze publicatie geeft een spannender ervaring dan in een iel uitgaafje.

Bevers heeft werkelijk élk gedicht de vorm van drie strofen van twee regels gegeven. Dat moet je maar durven!
Het is verbazingwekkend hoeveel verschillen hij in dit kader nog weet te realiseren. Je zou verwachten dat het al gauw saai wordt maar niets is minder waar! En dit heeft alles te maken met 1) de variatie aan onderwerpen, 2) de veelheid aan enjambementen, 3) de behoefte aan een afwijkende woordschikking, 4) talrijke voorbeelden van een hoogst originele beeldspraak, waarbij hij geen gedicht oversloeg.

Het eerste punt zorgt voor een grote mate van inhoudelijke zelfstandigheid per vers. Alhoewel, dit is niet helemaal waar! De uitspraak wekt althans verkeerde verwachtingen. Het is namelijk niet zo dat elk gedicht qua autonomie een overtuigende eenheid vormt.

Het tweede punt, de talrijke enjambementen, die voor (door)stroming en een grillige melodie zorgen, kappen niet alleen regels onverwacht af maar onderbreken regelmatig ook de vertelling, bewerkstelligen de overgang naar wat een andere verhaallijn lijkt.
En zo’n breuk geeft de dichter de mogelijkheid een tegenstelling uit te werken, een vraag te stellen of commentaar te geven. Dat geeft de woordweefsels wel een grote mate aan wendbaarheid, niet alleen muzikaal maar vooral ook inhoudelijk. Een voordeel is dus meer dynamiek, interactie, een nadeel de kans op verbrokkeling.

Wat punt 3 betreft: ik ben het niet eens met collega-criticus Jace van de Ven, die in Brabant Literair Bevers verwijt te veel bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden te gebruiken. Niet dat de dichter vies is van deze grammaticale functies maar vergeleken met zijn drang om woorden en woordgroepen een ongebruikelijke plaatsing in de zin te geven, spelen ze tóch de tweede viool.
Vrijblijvend zijn de gedichten alleszins nooit; ze vergen een waakzame leeshouding. Bevers heeft zich aantoonbaar ingespannen, zal jaren aan z’n lyrische krachttoer hebben gewerkt, waarom zou hij niet een soortgelijke inzet van de lezer mogen verwachten?

Het vierde punt, de beeldspraak, vormt een van de sterke punten van de verzameling, wat mij betreft verreweg het sterkste! Ik citeer enkele fragmenten die me om uiteenlopende redenen troffen en daarom langzamer deden lezen, en herlezen:



Alles blijft duren voor wie langzaam denkt.
blz. 15


De zware stilte van open vensters is gevaarlijk voor meisjes en voor rozen.
blz. 21


Boom na boom wordt duidelijker wat bos nu eigenlijk bedoelt.
blz. 24


Het lijkt alsof naarmate alles ouder wordt ik / jonger blijf.
blz. 57


…water dat soms schaamteloos lijkt te rijmen met geklater?
blz. 83 (dubbelzinnig want rijmt op klank én hoedanigheid)


Wie wat vergeet die heeft wat.
blz. 85


Ontroering mag lange bogen.
blz. 114


Vreugde is zelden een vergissing.
blz. 123


Uit wat anders dan letters / bestaat toch wat gij leest?
blz. 124


Soms worden de beelden nog versterkt door niet vaak gebruikte woorden (vierklauwens, kortwoonst, deernis, blauwheid) en neologismen (herbergschemer, hielgelik, droombreuk, godenvlees).





















Opgewarmd? Dan nu een integraal gedicht, eentje waarin de uitwerking van ‘de boodschap’ wel degelijk gewaarborgd is.



De bidder van Larsa

Welke aanroeping rust daar voor eeuwig in
uw mond van goud, prevelaar uit gindse tijd?

Weet je dat je knieval voor immer duren zal,
je geen woorden voor later na gaat laten?

Je verzwijgt wat je niet wilt zeggen, spiegelt je
aan de binnenkant van een masker. Trage zege.



Larsa moest ik opzoeken. De naam verwijst naar een stad in Babylonië, mogelijk het in Genesis genoemde Ellasar, plaats van aanbidding ook van een zonnegod. In het Louvre bevindt zich een votiefbeeldje met de aanduiding ‘L’adorateur de Larsa’. De figuur heeft een gouden gezicht en dito handen, wat “uw mond van goud” verklaart. Ook “prevelaar uit gindse tijden” en “knieval voor immer” passen bij de voorstelling.






















In hoeverre dit een níeuw product is, laat ik aan de lezer want in Bevers’ bundel ‘Onaangepaste tijden’ (Doorgeverij Zinderend, Bergen op Zoom, 2006) staat een langere versie. Ondanks de bewerking is de focus zichtbaar gebleven, kijk maar:



De bidder van Larsa

Bij het beeld in het Louvre

Welke aanroeping rust daar voor eeuwig
in uw mond van goud, prevelaar uit gindse tijd?

“Bent u daar, Oetoe? Hammoerapi hier. Hoogmoed
weiger ik te kennen, daarvan komt toch slechts kwaad

bloed. Maar soms moet ik wegen wijzen die men
liever mijdt, of de vochtige kant van water. Zegen

als het u belieft mijn worp naar verre oorden.”?
Knieval voor immer, geen woorden voor later.

Verzwijgen wat je niet wilt zeggen is je spiegelen
aan de binnenkant van een masker, trage zege.



Hoewel de lange versie meer referenties bevat en daarom inhoudelijk interessanter genoemd mag worden, kent de korte dankzij de contracties, zoals het schrappen van de subtitel, meer suggestie en poëtische ballingskracht en daar gaat het om, móet het om gaan! We zien hier een aanzienlijke verbetering.

Je kunt in het streven naar essentie doorschieten. Bevers heeft ook teksten met een hoger abstractieniveau en een meer doorwrochte zegging opgenomen, waarin de woorden botsen en de beelden elkaars uitstraling hinderen; waarin anders gezegd zowel woorden als verwijzingen elkaar vliegen afvangen. Een duidelijk voorbeeld:



Eerbied

Een richtsnoer voor betekenis door afgestofte
wrok bezien is het ongeduld waarmee winter

met tengere pasjes wenkt. Zonder aarzeling
noteerde ik dit omdat ik weet dat wie schuw

van barse dageraden denkt af te kunnen
komen de geur van nevel niet meer kent.



Gedichten die naar hun eigen diepste wezen of een clou reiken, kennen niet zelden een kale, zelfs uitgebeende zegging en dat wordt nogal eens als kenmerkend voor noordelijke of Hollandse poëzie gezien, waar je de woordgierige Jan Arends en Jules Deelder als afgevaardigden van kunt beschouwen. Daar tegenover zouden dan gulle, Vlaamse dichters als Karel van de Woestijne en de vroege Hugo Claus staan. Dat deze toch al wankele stelling hoogstens in de meest algemene zin geponeerd kan worden, bewijst het werk van ‘barokke’ dichters Lucebert en H.H. ter Balkt en, aan de andere kant van het spectrum én de staatkundige grens, minimalisten als Claude van de Berge en Roland Jooris.
Ik haal deze schijnbare tegenstelling aan omdat Bert Bevers mijns inziens beide tendensen juist probeert te verenigen: zoeken naar kern(en) maar dan wél met gebruik van een weelderige taal!
Hij werkt haast modulair, dat wil zeggen, in veel van z’n gedichten schuilen kleinere verzen die na enig geknutsel ook separaat door het poëtische leven kunnen gaan. In ‘Eerbied’ bijvoorbeeld ontdek ik er twee. Het eerste luidt dan:



Een richtsnoer voor betekenis
door afgestofte wrok bezien

is het ongeduld
waarmee winter

met tengere pasjes
wenkt.



De uitwerking hiervan, ik bedoel het potentieel twééde vers, berust dankzij het voegwoord op een causaal verband. Hier nog een poging:



Ik weet
dat wie schuw

van barse dageraden
denkt af te kunnen komen

de geur van nevel niet meer kent.



Dit heeft als consequentie dat het middenstuk van het geheel aan belang inboet. Dat mag; zonder cement tussen de bakstenen geen solide muur!

VEELZEGGENDE OMSLAG
Een ander vers dat ik in volle glorie wil presenteren heet ‘Cour’. Ik kies het omdat het goed bij de omslag past, dat wil zeggen vooral bij de sfeer en symboliek daarvan.
We zien een pakweg een eeuw geleden genomen foto (maker onbekend) van een stadsbeeld. Het gaat om de Leopoldplaats in Antwerpen, vanwege de nevel vaag weergegeven maar toch voldoende herkenbaar dankzij het ruiterstandbeeld van Leopold I en de tweelingtorens van de Sint-Joriskerk. Het is rustig op straat, er zijn bijvoorbeeld nog nergens ‘automobielen’ te zien maar de weinige passanten zijn wel in beweging, lopen in alle richtingen, behalve één figuur. Tegen de rand van de foto staat een man met pet op en handen in de zakken voor zich uit te staren. Is hij diep in gedachten of observeert hij juist of wacht hij op iemand, op iets? Het maakt niet uit want alle mogelijkheden passen bij het gedicht:






















Cour

Brieven zweven gangen in vol leugens zonder
wonden, op iedere verdieping. Zicht daarop

vanaf de koele cour. Binnen zeggen spiegels:
geen mens. Naar buiten wordt niet gekeken.

We wachten allemaal op iets. Zwijgend gaat
er een ochtend komen om nimmer te vergeten.



Van brieven en gangen is op de afbeelding geen sprake, van een cour evenmin, tenzij Bevers ermee naar een innerlijke ruimte verwijst. En de zin “Naar buiten wordt niet gekeken” is in tegenspraak met wat we zien. Een weerkaatsing heeft de ontwerper van de omslag, Marc Kerkhofs volgens het colofon, echter wél bereikt. Op de achterkant staat namelijk dezelfde foto maar nu gespiegeld. De pettendrager, marginaal gepositioneerd maar duidelijker in beeld dan de andere personages, kijkt nu dus in tegenovergestelde richting. Beide onbestemde blikvelden vallen samen op de dikke rug, waar precies in het midden een ranke toren met dubbele ui zich verheft.

Ik verlos me even van wat associaties: staat de tweevoudig weergegeven solitaire man symbool voor de dichter? Wil Bevers de dubbele wereld van de dichter ermee aantonen: die van de dagelijkse wereld van beslommeringen enerzijds en de literaire, het domein van fantasieën, veronderstellingen en vragen anderzijds? Het zou goed kunnen want hij betrekt net als in vroeger werk juist ook dagelijkse, ogenschijnlijk weinigzeggende fragmenten in z’n strofen, ditmaal “Soms denk ik hier wel minutenlang aan niets” (blz. 232); “Soms kaartten we samen bij een pintje (blz. 271); “Ik zie een vrouw de was ophangen” (blz. 286).
Houdt dat in dat de ene wereld niet zonder de andere kan?
En is het toeval dat de hoog te paard gezeten vorst precies de andere kant op kijkt dan de beschouwer? Is dat een hint voor de tegendraadsheid van de dichter, die volgens Bevers wars moet zijn van uiterlijk vertoon als macht en praal? Verbindt hij ‘de man alleen’ met het subject ‘we’, de lezers? Of met ons allemaal? Is de dichter dan een verhevigde uitdrukking van een collectief verhaal?
En zo kan ik nog wel even doorgaan.
Nee, één opmerking nog, te mooi om niet op te dissen: wie als ondergetekende af en toe Bevers’ website bezoekt, ziet op de welkomstpagina de dichter half uit het raam van waarschijnlijk zijn woonst leunen tegen een achtergrond die precies hetzelfde panorama van de Leopoldplaats toont! Dit pleit voor een ideële samenval van de twee.



















Ook in ‘Cour’ lopen regels dóór, garanderen de enjambementen dat er een vloeiende beweging ontstaat die je dóór doet lezen, wat versterkt wordt door de snelle, filmisch overkomende perspectiefwisselingen: een binnenplaats, een gang, een verdieping, spiegels, het contrast binnen-buiten…en een nadering.
In dit verband is het relevant om te wijzen op de bundel ‘De Nadering’, die Bevers al in 1982 uitbracht. En, nu we toch hier aanbeland zijn, kijk eens naar andere titels van hem als ‘Afglans’, ‘Eigen terrein’, ‘In de buurt van de wereld’, ‘Herinneringen van een souffleur’, ‘Onaangepaste tijden’, ‘Hortus conclusus’, ‘Lambertus van Sint-Omaars beschrijft de wereld’. ‘Bedekte termen’ past goed in dit rijtje.
Wat hebben deze namen gemeen? Ik zie een nadruk op opnieuw tijdsverloop en ruimte, maar ook op afstand en afweer, een zekere ‘indirectheid’, aanleiding genoeg om deze overeenkomsten nog eens uit te diepen.

CONCLUSIE
Bert Bevers heeft een ambitieuze bundel samengesteld, een boek dat bol staat van de taalvondsten en verrassende gedachten. Het bevat z’n tot nu toe meest interessante en experimentele poëzie, en is wat mij betreft een van de toppers van het jaar van verschijnen!

Maar daarom hoeft het nog niet zíjn beste prestatie te zijn. Het is de bewondering voor vooral de helderheid van enkele vroegere bundels van hem die me dit influistert. Ben ik wellicht een te traditioneel ingestelde lezer (geworden)? Dat geloof ik niet, ik ben er namelijk nog steeds gek op om verrast te worden, op experimentele wijze of niet, en, laten we wel wezen, verrassen doet Bevers volop, in élk van z’n 366 verzen! Maar ik ben er tegelijk van overtuigd dat sommige oudere bundels, naar verhouding (ik herhaal, naar verhouding) méér in z’n geheel geslaagde gedichten bevatten dan ‘Bedekte Termen’.

Buiten kijf staat dat iedereen met een passie voor poëzie zich tot in lengte van jaren, bij voorkeur met grote regelmaat, kan verlustigen aan de onbedekte talige en beeldende rijkdom van dit even uitnodigende als uitdagende boek, plus aan een ééns in de vier jaar zelf te kiezen bonus!
Als eerste toegift voor mezelf legde ik alvast beslag op een prachtig, grotendeels eerder verschenen verdwijningsvers. Ik heb niet voor niets op het huidige schrikkeljaar gewacht!



De stervende Germanicus

Omgeven door getrouwen sterft Germanicus. Men
rouwt reeds voor de laatste adem zijn huidig lijf de

rust geeft. Nog even in dit leven voelt hij zich dan
ook eenzamer dan ooit, als Capreae in de zee. Hij

denkt aan sperwers over velden. Zijn ogen tekenen
wegen in de lucht die wij nimmer volgen kunnen.



Mogen de zinnen en beelden van ‘Bedekte termen’ ook onbekende wegen volgen, niet in de lucht maar in de hoofden en de harten van voldoende nieuwsgierige lezers…



BEDEKTE TERMEN; Bert Bevers; Uitgeverij Stabilitas loci; Antwerpen; 2023; 400 pagina’s, binnenwerk Hostwriters; ISBN: 9798397503037.
Voor meer informatie: https://www.amazon.nl/Bedekte-termen-gedichten-Bert-Bevers/dp/B0C8QW1G9N



Augustus-september 2024



Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling



dinsdag 30 april 2024

MILI VAN VEEGH - Vergeet me, Congo



















VERBINDENDE PIJN – LEVEN EN DOOD IN CONGO

Albert Hagenaars over de roman ‘Vergeet me, Congo’


Een betere kennismaking met ‘Vergeet me, Congo’ van Mili van Veegh dan de omslag kan men zich moeilijk wensen. De kaft van de roman is bijna geheel zwart op het wit van twee ogen en het rood van de titel na. Met de blik kun je verschillende kanten op. Mij deed hij in elk geval aan de loerende ogen van een roofbeest denken, een effect dat waarschijnlijk versterkt werd door de naam van de auteur in gebogen witte letters op de plaats waar je tanden verwacht. Zwart, wit en rood vormen doorgaans een krachtig drietal. En kracht is een passend woord voor dit boek want het sluit nauw aan op de expressieve stijl van de inhoud.




















Het inleidende credo, hier disclaimer genoemd, mag er ook zijn getuige onderstaande uitspraak van hoofdpersoon Charles Oostende: “Woorden zijn per definitie onschuldig. Ik word gek van hen die zich constant gekwetst voelen. Ze maken er een beroep van, de gesubsidieerde beroepsgekwetsten. Ik wil negerzoenen in blanke vla.”
En de schrijfster, die in 2017 met de roman ‘Jitzak’ debuteerde en afwisselend in Frankrijk en Den Haag woont, besluit nóg directer met: “Lees dit boek, huil, lach en bid en zwart en wit zal vervagen. Het is niet de betekenis van de geschreven woorden die beroert maar de volgorde. Niet hun volume maar hun klank. Woorden zijn zielen, op zoek naar een lichaam.”
Daarmee is de toon dubbel en dwars gezet en wordt de fletse titel, afgezet tegen de sterke verbeelding van omslag en inhoud tenminste, gecompenseerd.

De achterkant van het boek meldt dat Van Veegh vanwege haar werk het land goed leerde kennen. Ze was onder meer verkiezingswaarneemster. Duidelijk is dat ze veel méér waarnam dan de mate waarin verkiezingen eerlijk verlopen; ze neemt de lezer aan de hand van talrijke tableaus mee op reis langs de ervaringen van zulke uiteenlopende personages als een moordenaar, een prostituée, een bareigenaar, een dandy, een hulpverlener en een zwangere non. Als extra binding zorgt ze er uiteraard voor dat de individuele verhaallijnen onontwarbaar verstrengeld raken. Brandpunt van de gebeurtenissen is hoofdstad Kinshasa.

De roman begint ijzersterk met regels als:
Om zijn nek heeft hij een autoband. De onmiskenbare lucht van benzine die eruit opstijgt, verstikt hem” en “De hitte is niet meer te bevatten, hij hoort zijn haar knisperend verbranden. Walmen verschroeid varkensvlees vermengen zich met de stank van smeulend rubber. Een groep uitzinnige negers danst om hem heen. Ze hebben stokken waarmee ze zijn geslacht laten dansen en zijn achterwerk bewerken.”


BALANS
Van Veegh drijft de stilistische vlaggenstok diep het boek in want ze weet haar beeldende zegging tot het eind vol te houden. Af en toe overtreft verliest ze daarbij aan helderheid of scherpte, zoals in:

Uitgewoond, zwartgeblakerd, laat een generaal bij voorkeur ’s nachts zijn soldaten op de gebouwen schieten tot zij steeds leger worden.”
Iedere lezer zal er natuurlijk de juiste interpretatie bij hebben maar feitelijk staat hier dat de generaal zelf uitgewoond en zwartgeblakerd is. Evenmin logisch is de tegenstelling ‘uitgewoond’ en ‘leger worden’

En wat te denken van de ongerijmdheid tussen meter en kilometer in de zin “De Chinees rijdt voor geen meter, de taxi is zwaarbeladen en na krap een kilometer krijgt hij een lekke band.” ‘Krap’ is daarbij ook nog irrelevant.

Daar staat tegenover dat haar eigenwijze prosodie voor vaart zorgt en tegelijk de meestal gammele mentale staat van de personages ondersteunt!

Van Veegh zorgt voor een goede balans tussen handeling en beschrijving, tussen symboliek en de vaak bittere realiteit, en tussen de waarden van Europa en die van de DRC (Democratische Republiek Congo), het hartland van Afrika, zoals Joseph Conrad in zijn ‘Heart of Darkness’ (1899) aangaf. Zou die titel terugvoeren op de naam van het boek van Henry Morton Stanley ‘Through the Dark Continent’ uit 1878? De voorgangers worden niet genoemd, wel is er tussen neus en lippen door een verwijzing naar ‘Terug naar Congo’ van Lieve Joris. Sommige lezers zullen ook denken aan Jef Geeraerts, die jarenlang in Congo doorbracht en er heftige boeken over schreef.

Een flintertje geschiedenis: de periode van Europese inmenging en bezetting verliep in twee hoofdfasen: Leopold II verwierf er rechten in 1885 en noemde zijn bezit État Indépendant du Congo. In 1908 werd het gebied, mede naar aanleiding van excessen, een officiële Belgische kolonie. Pas in 1960 kon het land zich onafhankelijk noemen. De erfenis van die 75 jaar schemert door het boek in allerlei Franse woorden en begrippen: zoals ‘sapeur’, ‘bordel’, ‘sacré’, ‘pagne’, ‘dernier cri’ (hier in de betekenis van mode), ‘femmes libres’, populaire liedjes met Franse tekst en zelfs een woord als ‘minerval’ (dat alleen in België wordt gebruikt).
Er staat gelukkig een verklarende woordenlijst achterin, voor zowel Franse als Congolese woorden, maar die is niet compleet.
















TEGENSTELLINGEN
Het boek krioelt van de contrasten, onvermijdelijke als: blank–zwart; man–vrouw; rijk–arm, en meer specifieke: teksten van kinderliedjes-beschrijvingen van misdaden; ongelijkheid-de drang naar rechtvaardigheid; zelfdestructie-behoefte aan morele verlossing; zuivere liefde–misbruik…
Deze tegenstellingen schragen de vele thema’s, waaronder onrecht, hypocrisie en erotiek. Van Veegh zet dit laatste aspect in als symbool voor vruchtbaarheid, levensdrift, en laat aantrekkingskracht daarom ook overgaan in lust, blinde lust:

Hij houdt de ontlading tegen, voelt zich duizelig, op het randje van zijn kunnen. Tot hij opstaat, ze naar haar bed lopen waar zij gordijnen dichttrekt, zich uitkleedt en hij niet meer weet waar haar vast te houden. Haar lokstoffen vertalen zich in sijpelend zweet dat ruizig ruikt, Charles glijdt over haar machtige dijen, houdt zich vast aan haar schaamhaar, ze spuit als een dolfijn. Hij hoort niet dat hij gromt, zij neemt hem op, hij verdwijnt in haar en gaat ten onder.”

De schrijfster toont een domein dat we ons in Europa niet gemakkelijk kunnen voorstellen, zeker ook niet dúrven voor te stellen Het is een wereld waarin het recht van de sterkste geldt, corruptie alom tiert, zwarten niet alleen blanken discrimineren maar ook homo’s, armen en zelfs de eigen albino’s. En daar komen dan weer allerlei gruwelijkheden uit voort, waar Van Veegh onomwonden staaltjes van geeft:

Afgrijzen en angst woeden in Céleste, de man weet van geen ophouden, dat hij kindsoldaat is geweest, dat hij zijn moeder mist en dan heft hij zijn zaag die hij laat neerkomen op haar rechter bovenbeen en hij schreeuwt: Ik zal je poten afzagen, zodat je voor altijd bij me zult blijven,” en haar wereld vergaat in een spetterende roze wolk.”

Alba komt zoals Céleste uit het oosten, daar waar albino’s worden vermoord. Afgehakte vingers, armen, benen of zelfs geslachtsdelen brengen op de zwarte markt in het buurland Tanzania goud geld op. Medicijnmannen vermengen de vermalen organen, beenderen en hoofdhaar in crèmes, dranken en poeders.”

Drie mannen met fakkels kwamen binnen, grepen haar vast, een van hen trok een mes waarmee hij haar keel doorsneed. Ze schokte na toen ze door alle drie werd verkracht. Haar bloed werd in een pot opgevangen waarvan de mannen dronken, haar benen werden ter hoogte van haar knieën afgesneden zoals haar tong. De buit werd in een zak gedaan. // Later hoorde hij dat hiv-besmette mannen geloven dat het verkrachten van een albinomeisje genezing brengt.”

Zeker, deze beschrijvingen komen overdreven over en berusten weliswaar deels op Van Veeghs behoefte aan literaire indringendheid maar deels ook op werkelijkheid. Bronnen die als onderzoeksrapporten heel wat objectiever zijn dan haar fictie melden dat de delfstofrijke oostelijke regio al tientallen jaren geteisterd wordt door gevechten tussen minstens honderd rebellengroepen (!) en soms ook nog door binnenvallende troepen uit buurlanden. Sinds 1996 leidde de onrust in het oosten van de DRC tot ongeveer 6 miljoen doden. Het land telt anno 2024 het grootste aantal ontheemden op het continent, eveneens miljoenen, en het OCHA (het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden, schat dat er 25 miljoen mensen in acute nood verkeren.
En wat te denken van de bijnaam van Butembo e.o. (een stad met ruim 650.000 inwoners): ‘het verkrachtingscentrum van de wereld’?















Butembo


HUMOR
De roman zou een loodzwaar boek gebleven zijn als er ook niet veel humor door was vervlochten, variërend van ironie tot zelfspot en van slapstick tot het zwartst mogelijke absurdisme.
Om te glimlachen hoef je alleen maar naar de namen te kijken waarmee de personages door het leven gaan: de Schlemiel, Handicap, de Caramelle vrouw, Diklip, Mister Exces, Pappa Zèbre, Artikel 15-vrouwen (voor sekswerkers) en, wat mij betreft de meest geslaagde: de Bezielde, voor een medewerker van een ngo, die en passant opgevoerd wordt als een vertegenwoordiger van het goedbedoelende maar naïeve Westen.
Behalve namen zijn ook treffende beschrijvingen van toepassing die in elk geval voor de betrokkenen grappig en/of treffend zijn: broodpoot; bezemneger en afleverneger; gletsjerogen en zakzweep.
Hieronder nog twee alinea’s, elk met een ander uitgangspunt: de eerste een herinnering van het essentiële personage Soeur Bien-Aimée, die Charles regelmatig tot handelen aanzet, en de tweede een prikkelend exempel met venijnige spot van de alwetende chroniqueur.

"Met het weinige geld dat resteerde, had zij mama naast papa te ruste gelegd en was naar Kinshasa afgereisd. Op hun gezamenlijke grafzerk liet ze muggen en vliegen rond hun namen beitelen. En een tekst uit Genesis 3: Gij lieden zult den dood niet sterven.” De beitelaar was slechtziend geweest en had ervan gemaakt: “Gij lieden zult den idioot niet sterven.” Ze had erom geglimlacht, het was vast Gods wil geweest."

Met een vlucht uit Brussel komt later op de dag een delegatie diplomatieke vertegenwoordigers aan, blanke personen zowel als bruine, de groep is geacht diversiteit uit te stralen. Zo ook is ernstig nagedacht over de man-vrouw-trans-verhouding en een representatieve vertegenwoordiging in religie, maar de voorbereidingstijd was te kort om ook op dit gebied in balans te zijn.”

WETENSWAARDIGHEDEN
Ten tweede weten allerlei culturele faits divers de aandacht af te leiden van de ellende en tegelijk de couleur locale gestalte te geven.

De vrouwen zingen onder het werk, hun kinderen vallen er gelukzalig bij in slaap. Zij zingen over de zittende en niet-zittende presidentskandidaat en over hun monsieur in stoute bewoordingen. Ze giechelen en als ze het niet meer kunnen houden, staat een mamma klaar bij wie ze achter haar omhooggehouden pagne kunnen sassen. Een mamma, die naar geurende kruipende planten zoekt, komt terug met wilde marjolein, hondsdraf en kokosbloesem. Met spitse vingertoppen rijgt ze de wondkruiden tussen de lianen door.”

Interessant ook is een fragment over tijdsbeleving:
Charles wordt opstandig. Over alles. Wachtende negers in rijen met wezenloze hoofden, de uitbundige kerstversiering die in Café Anderhalf Leven hangt terwijl het juli is, de godvergeten kalender uit 1999 in Madam Bordels kot terwijl het 2005 is, de onbeholpenheid in dit land met tijd om te gaan, hetzelfde woord te gebruiken voor gisteren en morgen.

De kleinere verwijzingen fungeren als peperkorrels, waar de spreuk van mag getuigen die Van Veegh bij monde van een genezeres als typisch Congolees opvoert:
Zij die parels hebben, hebben geen nek en zij die een nek hebben, hebben geen parels.”
Ze vermeldt dat de naam van de muziekstijl soukous afgeleid is van het Franse secouer (schudden) en dat dit register is overgegaan in de snellere variant nmonbolo, waarvan ze enkele regels citeert:

♫♫ Si si si, fais moi ça
Si si si, dis moi oui
Si si si, fais moi la
Si si si, je l’aime comme ça ♫♫


Dergelijke ontleningen zorgen dus letterlijk voor een lichte noot, een vrolijke ook.

Voorts specificeert ze graag: zo heeft ze het niet over zomaar een borstel maar een exemplaar van everzwijnhaar; niet over een slang maar een zwarte mamba; en niet over een vlieg maar een tseetseevlieg.

STADSBESCHRIJVINGEN
Ten derde maakt ze gebruik van scherpe observaties van het stadsleven. Nou ja, dit is een understatement want we hebben het wel over Kinshasa, met ruim 16 miljoen inwoners de derde stad van het continent, een enorm en dus onbestuurbaar organisme waar de kleuren onontkoombaar door de grauwheid van de dagelijkse overlevingsmodus heen schetteren:
Het klooster staat ook in de wijk Gombé en voor het eerst sinds hij in Kinshasa is, ziet hij een Chinees achter het stuur. Hij kent ze van hun winkels in de betere buurten waar ze printers, pennen en papier verkopen en onder de toonbank hout en goud. De stille expansie met een gele glimlach. Aan de spiegel heeft de man trossen paarse plastic druiven opgehangen, het dashboard is versierd met rode kunstrozen.”
Een veelvoud aan kleur komt tevens terug in de beschreven kleding.















Kinshasa. Bron: Xinhuanet


MAATSCHAPPIJKRITIEK
Tenslotte propt Van Veegh al dan niet via haar karakters heel wat maatschappijkritiek in het boek:

"Charles kleeft aan zijn plastic stoel en haat de ondingen. Is er nu geen bosinwoner die houten stoelen maken wil? Het land puilt uit van bruikbaar hout, waarom ziet Europa Afrika toch als een afvoerput? Welk krankzinnig plastic-consortium heeft hier miljarden aan verdiend en het land ermee volgeplempt?"

De ‘patron’ van Café Anderhalf Leven, de stamkroeg van antiheld Charles, maakt evenmin van zijn hart een moordkuil:

Persoonlijk denk ik dat Europa de komende decennia ten onder zal gaan aan massale immigratie, goedkope arbeidskrachten zonder scholing die de cohesie binnen gemeenschappen zullen vernietigen. Alsof je een vos een kippenren injaagt. Vervolgens zullen overheden het leger inzetten om de burgers te beschermen. Zo ontstaat de nieuwe gereglementeerde slavernij ter verrijking van de nieuwe wereldorde.”

Elders lees je:

Het analfabetisme geselt het land en houdt mannen, vrouwen en kinderen in een verstikkende greep. Daarnaast is hun levensverwachting die van buikige blanke zestigers die naar onderbelichte bars gaan.”

ONDERLIGGENDE VERHALEN
Weer een heel andere tegenkracht van de misère maar in het verlengde liggend van vier bovengenoemde aspecten is het procedé van het verhaal ín het verhaal. Ik noemde de teksten van kinderliedjes al maar de persoonlijke geschiedenissen van diverse opgevoerde spelers behoren daar ook toe.
Soms bestrijken die onderliggende relazen meerdere pagina’s, bijvoorbeeld wanneer Charles zwerfkinderen voorleest uit de fabel ‘Nkashhaama, le léopard et Kabundi, la mangouste’ (1989) van Renée Van Coppenolle. Mangoustes vormen een categorie van kleine roofdieren, dit terzijde.
Zulke originele intermezzo’s vormen samen met de introductie van de meest uiteenlopende bijfiguren een welkome aanvulling op de hoofdlijnen van de roman, ze zorgen voor extra tinteling.

CONCLUSIE
Van Veegh gebruikt zoveel ideeën en uitgangspunten dat het boek doet denken aan een hilarische zedenschets, een reisverslag, een documentaire, een resem oorvijgen voor de Woke-beweging, een thriller, een deus ex machina maar bovenal een liefdesverklaring gericht aan Congo en z’n inwoners, die zinderen van levensdrang, tot aan doodsverachting toe!

Met zo’n omvangrijke aanpak en uitwerking kan het niet anders dan dat ook sterke en zwakke aspecten al net zo verbonden zijn met elkaar als de belevenissen van de o zo bonte karakters.

Positief zijn zonder meer de sterk beeldende stijl, zo goed passend bij de locaties; de trefzekere en toch nog suggestieve sfeertekening; de dynamische syntaxis, het kritische perspectief, dat tegelijkertijd de lezer bij z’n kladden pakt (vrijblijvendheid is niet een van Van Veeghs handelsmerken), de niet aflatende contrastwerking inclusief de interactie tussen twee zo verschillende culturen als de onze en die van Centraal-Afrika.

Daartegenover staat lexicale overdrijving, het bij elkaar plaatsen van woorden die botsen, elkaar soms overlappen of uitsluiten, zonder dat dit tot literaire meerwaarde leidt:

Chaotisch breekt Charles open terwijl hij ontnuchtert.”

De slagregens hebben de Kinois afgekoeld. Maar voordat het weer losbarstte, werd er waanzinnig liefgehebt. Dankzij de door de zon aangewakkerde zweetklieren die lustig feromonen aanmaakten om ze in het wilde weg los te laten. Zelfs liefdeloze lichamen ontkwamen niet aan de lokstoffen. Kinshasa was euforisch aan de coke.”

Een ander zwak punt vond ik aanvankelijk de onvoldoende uit de inkt komende innerlijke ontwikkeling van de belangrijkste personen. Herlezing maakte echter duidelijk dat de auteur daar ook niet op uit was. Ze laat bij het weergeven van tal van ongerijmdheden juist veel te raden over. Het tempo van het schakelen tussen de verhalen zou onnodig vertraagd worden door ‘gepsychologiseer'.
Er speelt bovendien een filosofisch element mee: het belang van het nu, populair gezegd, het niet verder kijken dan de dag van vandaag, in dit boek ook wel het niet verder kúnnen kijken. Van Veegh speelt dit gegeven geraffineerd uit tegen de lineaire tijdsbeleving van het Westen.

Het einde pakt verrassend anders uit dan het begin suggereert, vormt een ware catharsis die aan religie en moraal raakt en het boek alsnog in een ander licht zet. Het bevestigt de geestelijke kracht boven de fysieke vermogens die tot dan toe domineerden.

Mili van Veegh heeft een opmerkelijk verhaal geschreven over een land waar in het westen veel te weinig over bekend is, en dat gevuld met personages die hun afkomst overstijgen, overgaan in dragers van niet alleen alle mogelijke zwakheden en zondes van de mens maar ook van zelfopoffering, van optimale goedheid, van verlossing.

Verrassing op verrassing; de zeven apart staande slotregels roepen nog een laatste raadsel op. Of je wilt of niet, je blijft daarover nadenken. Het boek eindigt dus niet na het dichtslaan ervan!



MILI VAN VEEGH; ‘Vergeet me, Congo; 247 pagina’s; Uitgeverij Boekenindustrie; Vlissingen/Velp; 2023 (hernieuwde uitgave); ISBN: 9-789492-046710; NUR 301; Prijs € 19,95.





Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling