NAR EN JONGLEUR INEEN
Martijn Benders’ fascinatie voor actualiteit en humor
Hoe grappig en vernuftig maar tegelijk ook vluchtig moderne poëzie kan zijn, wordt wel aangetoond door de productieve Martijn Benders (1971, Helmond), die sinds kort ook als prozaïst actief is. Als dichter stelt hij zich bij voorkeur in de volle breedte van het genre op, en met alle veren op z’n hoed.
Door Albert Hagenaars
De uitgeverij noemt Lippenspook de zesde Nederlandstalige bundel van de auteur, Wikipedia komt met elf titels op de proppen onder het kopje Poëzie. Het verschil wordt waarschijnlijk gemaakt door diverse POD-uitgaven. Hoe dan ook; in deze nieuwe bundel prijkt al op de eerste titelpagina een vingerwijzing van de Braziliaanse dichter Manoel de Barros (1916- 2014): “To uninvent objects. The comb, for example. / To give the comb abilities of not combing. // To use some words until they belong to no language.”
Dit is een opmerkelijk citaat, alleen al door de tegenstelling. Aan de ene kant wordt een verlangen naar functieverlies aangegeven, althans naar het verdwijnen van de kenmerken van een object; aan de andere kant gaat het juist om aanvullende krachten die een dergelijk ontbindingsproces van doelen mogelijk moeten maken. De Barros gaat zelfs zo ver om net zo lang woorden in te willen zetten totdat ze tot geen enkele taal meer behoren. De vraag wordt dan: zijn ze versleten, vergaan, of zijn ze er nog wel maar kunnen ze niet meer herkend worden? In beide gevallen gaat de oorspronkelijke eigenheid teloor.
Ongeacht het antwoord bij deze vraagstelling, komt Benders’ eerste tekst op verschillende manieren een aardig eind in de aangegeven richting.
TREK NIET DIE ZWARTE KOUS OVER JE KOP
Stap nooit bedaard, gematigd in die goede nacht.
Ga niet als ’t makke schaap wanneer je gaat.
Vertrek niet zomaar naar die gehoorzame andere kant.
Verdwijn niet zomaar in de zoete nacht.
Ha niet zachtmoedig in die goede nacht.
Ga niet gewillig in die goede nacht.
Word zijn vriend, al is de nacht ook goed.
Ga niet zachtmoedig in die goede nacht.
Begeef je niet gelaten in de laatste slaap.
Ga niet te willig in die goede nacht.
Gemaakt uit openingsregels van bestaande
Dylan Thomas-vertalingen.
CAPRIOLEN
Nou, het valt nog te bezien of de bewering onderaan klopt want als er één dichter is die onverbeterlijk fabuleert is het Benders wel. Gelukkig doet hij het ook met verve. Om zijn bewering te staven zou je de Nederlandse vertalingen van Thomas’ beroemde doodsgedicht Do not go gentle into that good night bijeen moeten rijven. Wie de openingsregels aan een zoekmachine voert, ziet dat de bedoelde omzettingen wel degelijk bestaan! Ze scholen zelfs samen op de site Hernehim van John Zwart, die z’n bezoekers uitnodigde een eigentaalse vertolking te maken. En er zijn natuurlijk nog veel meer uitvoeringen van het gedicht. Voor het principe maakt het niet uit. De dichter wil dat we ons richten op eenzelfde oorspronkelijk in het Engels geschreven regel die door al die vertalingen is ondergesneeuwd. Hij is er nog wel en tegelijk dus ook niet meer.
De omzettingen verwijzen ook naar de repetitie, vier vermeldingen om precies te zijn, in Thomas’ origineel (zie Engelse tekst). Dat vormt een villanella want ook een andere regel wordt daarin zoveel keer herhaald. Maar veranderen deze acht regels gaandeweg? Nee, dat wil zeggen, de vorm blijft exact hetzelfde. Wel mag gefilosofeerd worden over de invloed op de betekenis van de omringende regels die wel telkens anders zijn. Wie na het kauwen op deze eerste pagina gedichten verwacht die thematisch met de functie en doelen van poëzie te maken hebben, komt bedrogen uit. Benders’ taalplezier ontlaadt zich in zoveel capriolen dat het naar onteigening en vergetelheid strevende motto keer op keer gelogenstraft wordt. Niet alleen is hij typografisch in de weer, o.a. met opgeblazen letters die nog van verspringende streepjes zijn voorzien, met een dikke zwarte balk midden in een tekst en met op een verder lege pagina neerdwarrelende vraagtekens, ook verschuift hij steeds van perspectief. Aan onderwerpen geen gebrek! Aan humor ook niet. Wat te denken van titels als: Pyroversum, Elegie voor iets als Zierikzee, Onder de hoerige wol van de sterren, Aju paraplu en Uit het dagboek van een schaamluis?
Ronduit hilarisch is:
ALS JE VOOR ONZE LIEVE HEER STAAT
Is zijn enige vraag: hoeveel?
Met hoeveel meiden wist jij te slapen, Benders?
En mijn vader zou zeggen: eentje, Mijnheer God.
“Vond je haar dan zo mooi” vraagt God.
“Nee, het hoorde zo”, zegt mijn vader.”
God bijt dan op zijn lip.
Bekent dat hij nog nooit met iemand sliep.
Ik verschuil me achter een wolk
waarin een vliegtuig vol engelen bevroren zit,
die allemaal dezelfde trouwjurk aanhebben,
mispels in hun blonde haren en pikzwarte brillen,
en dan komt Jezus, met zijn nasale omroepstem,
die zijn hand op mijn schouder legt
of nee, geen hand. Was het maar een hand.
VIRTUOOS
De dichter moet het dus niet op de eerste plaats van de traditionele verworvenheden van de poëzie hebben. De overeenkomst in ‘zou-zeggen’ en ‘lip (zie titel)-sliep’ berust eerder op toeval dan op een bewust aangebracht klankenspel. Nee, het gaat om de inhoud en die krijgt met effecten als hoekse wendingen en verrassende beelden en, voor oudere of gelovige lezers waarschijnlijk ook nog provocerende, uitspraken, alle gewicht. Toch dankt bovenstaand vers z’n belang vooral aan het slot, waar de lezer wordt gemanipuleerd om na te denken. Die laatste regels prikkelen eerder tot herlezen dan de laconieke en mede daardoor juist luimige zegging van het geheel.
In hoeverre is het zinvol te peilen naar een hoger liggende thematiek dan het contrast tussen de seksuele moraal van de kerk versus de promiscuïteit die onze huidige cultuur toestaat; dan, desgewenst, schuld en boete? Verbanden proberen te ontdekken tussen poëzie en de tijd waar die naar verwijst is altijd relevant maar bij deze tekst van Benders valt het niet mee om een nóg concretere gedachte te vinden. Moet die er zijn? Welnee, niet elk geslaagd gedicht is daarvan afhankelijk, denk aan de Kleengedichtjes van Gezelle of de late lyriek van Van Ostaijen. Als een ‘hoger plan’ bij elke lezing blijft ontbreken, mis je een mogelijke meerwaarde maar niet het taalspel op zich, dat immers de grootste intrinsieke waarde van het genre uitmaakt. En in taalspel is Benders moeilijk te kloppen, hij opereert veel behendiger dan de gemiddelde collega. Soms is hij zelfs virtuoos, zeker waar het plezier hem opdrijft, grillige invallen gunt, zoals in onderstaand bizar verhaal dat ik er uitlicht ter wille van a) enkele overeenkomsten met het gedicht hier boven en b) de herhalingen, die, wie weet, aansluiting zoeken bij De Barros’ citaat.
WOLKENRIJ 6945B
Je loopt over straat in de stronk van je pak.
De tijd sloert voorbij. Je sluit aan in de rij. Op bureau doe je stoer.
Schrijft regels, decreten, wetten. De hele mallemoer
mag wat jou betreft direct resetten.
Il existe des coups de foudre en amour.
Als je sterft boert je ziel door een tunnel van papier.
Een zelfgeschreven tunnel. Een grote lultunnel.
Een engel vliegt op je af.
Je krijgt gratis onderdak. Een wolk wordt toegewezen.
Gabriel stopt je wat zakgeld toe.
Je wolk zit in wolkenrij 6945B. Je zweeft in de stronk van je pak.
De tijd sloert voorbij. Buurengelen spreken in tongen.
Aan het eind der tijden, immer sneller daar dan verwacht,
klinkt hoge synthesizermuziek. Jezus daalt neer, gaat naast je
op de wolk zitten. “Waarom”, vraag je hem, en je opent je hand.
“Rot op naar je eigen wolk”, zegt Jezus.
RELIGIEUZE KNIPOOG
Een stronk is niet alleen een stobbe of stomp maar ook een krop, een kern, precies zoals het gedicht van Thomas dat is voor het bijna ontelbaar grote aantal vertalingen ervan. In de stronk van je pak krijgt daarmee de duiding van de mens zelf, en dus ook de dichter. Deze uitleg past in elk geval tevens bij “regels, decreten, wetten”, kortom de hele santenkraam van wat er aan taalregisters overheen dwarrelt. Getuige de regels daarna wil Benders hier, op een andere wijze dan De Barros, terug naar de kern. Dat hij daarbij de liefde oppikt is mooi meegenomen. Misschien beoogt hij hier te zeggen dat je moet kiezen voor wat je drijft, voor de begeestering, de vervoering!
Het andere ongebruikelijke woord, ‘sloert’, heeft meerdere betekenissen, hier waarschijnlijk een combinatie van sleuren en zo goed mogelijk verlopen. Ditmaal is er wel assonantie, bij de reeks ‘stoer’, ‘mallemoer’ en vooral ‘boert’. Boeren is een oprisping hebben maar kent ook verwantschap met boertig in de trant van kluchtig en daarmee zijn we weer bij een van de karakteristieken van Benders’ werk. Het moge inmiddels helder zijn dat zijn humor wel uit is op het ontdoen van de poëzie van maatschappelijke niveauverschillen en taboes, maar tegelijk geraffineerd in elkaar steekt.
‘In tongen spreken’ is de zoveelste religieuze knipoog in de bundel. De uitdrukking komt voor het eerst voor in het Nieuwe Testament (Handelingen 2), na Jezus’ hemelvaart (vandaar de wolken). De zegswijze wordt meestal uitgelegd als de opgave om mensen uit andere landen in hun eigen taal het evangelie door te geven. Hier is dat dus het credo van Martinus Benders. Het openingsgedicht dient dan toepasselijk als uithangbord; Dylans belangrijke regel over leven en dood wordt door hem meteen in allerlei variaties doorgegeven aan de lezers van de vertalingen. Ik typ Martinus want de symboliek van Benders’ naamgever, bisschop Martinus van Tours, liegt er niet om. Sint-Maarten was ook al zo’n gulle doorgever. Hij werd onvermijdelijk de beschermheilige van de armen, lees de vluchtelingen over wie Benders zich poëticaal bekommert.
Het trefwoord ‘wolk’ sluit daar mooi op aan. Het lijkt niet voor niets op ‘volk’. Dan is het niet moeilijk meer om in het slot de politieke riedel ‘Pleur op!’ van Rutte te zien reflecteren of uitspraken van Wilders en soortgelijken. Wie er op let zal veel verwijzingen naar politiek en religie door de gedichten van Benders zien schemeren, teveel zelfs om in een kritiek te kunnen proppen. Dat maakt ook dat zijn werk veel meer op de traditie leunt dan menigeen bij eerste lezing zal aannemen maar deze keer bedoel ik daarmee de verskunst op zich, de vaardigheid om goede producten te maken cfr. het streven van bijvoorbeeld de Rederijkers of de Parnassiens met hun l’art pour l’art-beginsel. In Benders verzen omhelzen techniek en sociale betrokkenheid elkaar echter vrijwel onophoudelijk. Een voorbeeld dat velen zich nog van recente journaalbeelden zullen herinneren is:
17 DECEMBER 2015
Bloemen vergaderen op de velden.
Tuinen tussen de huizen. December. Kerstoproer in Geldermalsen.
Zwanen parkeren op het slonzige water.
Mijn hart is een Ready Lost het mensenhart een Ready Made.
Iedereen is vluchteling en strand.
TAALGENOT
De alom aanwezige grappen en grollen plus het beroep dat hij doet op de actualiteit maakt wel dat dit soort poëzie vluchtig is. Ook een mop of ironische toon is bij de eerste vertelling het meest succesvol. En nieuws zit al gauw in de papiercontainer of in de map verwijderde berichten.
Sterker dan bij andere dichters kun je je afvragen hoe lezers over 25, 50, 100 jaar op deze teksten zullen reageren. Helaas meer met onbegrip, denk ik, dan bij het in overvloed geproduceerde middle of the road werk dat de lezer aangename momenten wil bieden, of het door Benders vooral zo vermaledijde ‘mooie’ en ‘ernstige’.
Wat blijft is in elk geval het aanstekelijke taalgenot dat van elke bladzijde spat. Benders is een originele dichter eerste klas: een eigentijdse nar en jongleur ineen!
MARTIJN BENDERS; ‘Lippenspook’; 64 pagina’s; Van Gennep; Amsterdam; 2016; ISBN: 9789461644497; NUR: 306. € 16,90.
Deze recensie verscheen in kortere vorm eerder, in oktober 2016, in het culturele tijdschrift Brabant Cultureel.
Zie voor ruim 1100 recensies, lang en kort, ook de rubriek KRITIEKEN op
www.alberthagenaars.nl