maandag 7 september 2020

ERIC WOBMA - Voortbewegen


FILM IN BOEK IN FILM

Door Albert Hagenaars






TER INTRODUCTIE
Wie enigszins bekend is met het filmwerk van Eric Wobma zal bij voorbaat weten dat hij zich ook als auteur niet met een jantje-van-leiden van een opgave af zal maken.
Wobma werd in 1962 geboren in Amsterdam, groeide op in Bergen op Zoom waar zijn vader twee bioscopen beheerde, zag van kindsbeen af onnoemelijk veel films wat zijn verbeeldingskracht danig versterkte, en rolde als vanzelf het vak in. Hij ontwikkelde zich van knechtje tot cineast en niet zonder succes. Zo won hij met de korte film ‘Mixed Bag’ in Amerika de eerste prijs in de rubriek Experimental, en met ‘Voor een dubbeltje’ de Grand Jury Prize, ook in de VS.
Hij maakte vele reizen, werkte ook aan buitenlandse producties mee, schreef literaire recensies, werkte bij Poëzie-uitgeverij WEL, doceerde aan diverse filmopleidingen en verdiepte zich in de wijncultuur, genoeg activiteiten kortom om tot een rijke ervaringswereld te komen waaruit hij, zowel in zijn filmproducties als, zoals nu blijkt, in literair werk, volop kan putten.

In 2019 namelijk verscheen zijn debuut ‘Voortbewegen’. Deze hoogst ongewone titel zet meteen de toon: verwacht van mij geen doorsneewerk! De belofte wordt ingelost want het boek bestaat uit vijf, onderling nog verspringende delen die verschillende registers kennen.

Het inleidende citaat is een regel van Frank O’Hara: “Roll on, reels of celluloid, as the great earth rolls on!” De dichter kan twee parallelle werkelijkheidsbelevingen bedoelen maar ook één die het resultaat is van samenvallen. En samenvallen is iets wat Eric Wobma in hoge mate fascineert!




Omslag naar een idee van Zyuli Wobma



LOPEN
Het eerste deel, ‘Lopen’ getiteld, brengt jeugdherinneringen, aan o.a. het destijds nog sterk katholieke zuiden van het land, het opgroeien in een woning boven één van de lokale bioscopen (een eeuwenoud gebouw met gangetjes, nissen en vergeten hoeken) en daarom ook aan aanpassingsproblemen, ervaringen die er geen twijfel over laten bestaan dat het hoofdpersonage behept is met nieuwsgierigheid en ondernemingsdrang wat tot vele verrassende perspectieven leidt. Wobma trakteert de lezer op krachtige en beeldende zinnen die niet van humor zijn gespeend:


Dat veranderde snel omdat de tienjarige daverend begon te lachen bij het horen van de wereldlijke naam van de Heilige: Peter Kanis. Dat ging je niet menen! Iedereen wist toch dat kanis het Amsterdamse woord voor kop was. De borstel raakte hem hard op zijn hoofd en stremde zijn gelach. In zijn daarop volgende woede ontsnapte hem een knallende vloek maar dat was niet zo erg want vloeken mocht weliswaar niet van zijn ouders maar zijn moeder zei er dan altijd bij dat ‘godverdomme’ geen vloeken was. Waarschijnlijk omdat ze het zelf regelmatig gebruikte.


STROMEN
In Deel 2 is het lopen, althans in de titel, overgegaan in ‘Stromen’, wat symbolisch goed past en tevens naar het slotdeel verwijst. Dit hoofdstuk kan net als de andere desgewenst als zelfstandig werkje worden gelezen. Het behandelt, bijna als monologue interieur, het leven van een teruggetrokken zonderling in een grote stad. Er is sprake van boulevards, wat aan Parijs doet denken, de stad waar de auteur blijkens berichten op internet een tijdlang woonde.
Ook opvallend is de nog minutieuzer geworden wijze van beschrijven. Meteen al de eerste regels drukken je met je neus op details, op dingen waar je dagelijks achteloos aan voorbij gaat.


Het is de sport om de oranje oplichtende schakelaars niet aan te klikken en in het duister maar zonder te tasten de trappen af te dalen. Elke dag weer ontdekken hoever het licht door de geopende voordeur naar binnen dringt, op welke etage het begint te schemeren, vanaf welke trede het grijs een beetje kleur begint toe te laten. Op zolder is het in ieder geval pikkedonker als hij de deur van zijn kamer achter zich dicht heeft getrokken.


En op die wijze schrijft Wobma nog bladzijdes voort. Je kunt je afvragen wie als alleswetende verteller aan het woord is: een romancier of een scenarioschrijver. Beiden hebben in elk geval de blik van een regisseur.


PRANGEN
Niet veel mensen zullen de betekenis van het archaïsch overkomende ‘prangen’ kennen, dat rond 1400 voor het eerst voorkwam. Het is de titel van deel drie. Het houdt verschillende betekenissen in en die kunnen, dat heeft Wobma goed overdacht, met gemak passend gemaakt worden. Een greep uit het overzicht dat Encyclo.nl geeft: knellen, beknellen, benauwen, persen, klemmen, dringen en drukken. De sfeer die deze inhoudelijk samenhangende betekenissen oproepen is bepalend voor dit deel, dat in de vorm van een bedrijfsloods grotendeels één beperkte ruimte kent. Van de weeromstuit wint dan de buitenwereld, of wat daarvan waargenomen kan worden, aan belang. En daar gebeurt meer dan binnen.
Omdat het allereerste woord van het hoofdstuk “Havenstad” is, gevolgd door een punt, komen volgens Woorden.org nog de volgende maritieme duidingen in beeld: “bij harde wind onder zeil blijven en zo dicht mogelijk aan de wind sturen”. In uitbreidende zin: “zoo veel zeil voeren, als het schip kan, als men digt bij den wind zeilt, om eenen sterkeren vijand te ontkomen.”
Waarom sleep ik er die extra betekenis van vijandschap nog bij? Welnu, ten eerste beschrijft Wobma vogels, die een alomtegenwoordige betekenis toebedeeld hebben gekregen en constant door het hoofdpersonage geobserveerd, zelfs gezocht worden. De belangrijkste zijn eenden, meeuwen, duiven, kraaien en buizerds. En dat zijn niet allemaal lieverdjes:


"Niet één. Er is niet één duif te bekennen op het stationsplein. Misschien iets verder door. Ook niks. Wel een kraai. Op de pui. Loerend. Ik zag hem meteen. Hij mij ook. Wegwezen hier. Op dat grote plein bij de Chinese buurt zitten normaliter ook veel duiven. Daar eens kijken. Ze moeten toch ergens zijn. Vlug, sneller.
De kraai rukt echt op. Maar ongezien. Drukt opponenten weg. Zonder veldslagen. Enkel door te pronken met hun aantal. Hun organisatie. Hun geslepenheid. Allemaal Napoleonnetjes.
Onverwachte troepenmanoeuvres, tactisch steekspel. De oorlog psychologisch al gewonnen, voor het daadwerkelijk tot schermutselingen heeft kunnen komen.
"



Ten tweede refereert Wobma hier, haast onvermijdelijk, aan de film ‘Birds’ van the master of suspense, Sir Alfred Hitchcock, waarin vogels steeds vijandiger en gevaarlijker worden, mensen aanvallen, een terreur vormen.




Ten derde verwijst hij vooruit naar deel 5, dat stijf staat van vijandigheden. Mensen, slachtoffers én daders, hebben daar de rol van de vogels overgenomen en ditmaal mét een hoop geweld.

Qua perspectief is het hij-personage van de eerste twee delen verschoven naar een ik maar de koele, als een camera registrerende blik is gebleven. 'Voortbewegen' is een bont samengestelde compositie maar de aanhoudend scherpe weergave vol gedetailleerde observaties vormt een succesvol bindmiddel.

Verrassend, maar het komt na alle aandacht voor onze gevederde vrinden/vijanden niet uit de lucht vallen, is de opname van de laatste twee van drie strofen van het gedicht ‘Die Krähe’ van Wilhelm Müller. Omdat Wobma zo in de weer is met verwijzingen en symbolen, kan het geen kwaad te vermelden dat genoemd gedicht door Schubert als 15e tekst werd opgenomen in diens ‘Winterreise’.

Er bestaan veel theorieën over de bedoeling van dit populaire muziekstuk. Volgens de meeste wroeters staat de reis voor de zoektocht van de mens naar zichzelf. Anderen, met name Wolfgang Hufschmidt, gaan uit van politiek-maatschappelijke kritiek. In hoeverre zoiets voor Wobma meespeelt is aan de interpretatie van de lezer, zeker afgemeten aan alles wat niet in deze bespreking past.


Krähe, wunderliches Tier,
Willst mich nicht verlassen?
Meinst wohl, bald als Beute hier
Meinen Leib zu fassen?

Nun, es wird nicht weit mehr geh’n
An dem Wanderstabe.
Krähe, lass mich endlich seh’n
Treue bis zum Grabe!


Wat in elk geval geen twijfel lijdt is het feit dat de drie motieven van dit poëziefragment ook sterk terugkomen in Wobma’s boek: namelijk 1) het belang van reizen en de vernieuwing die andere plekken steeds oproepen, tot nu toe Bergen op Zoom, Parijs en Amsterdam, 2) trouw, bij Wobma middels z’n personages aan het eigen streven, en dit niet in de laatste plaats gericht op zijn vak, zijn kunst, en 3) de dood, die later in het boek nog veel meer nadruk krijgt.


OMSLAAN
Het vierde deel heet ‘Omslaan’ en omslaan doet het hier, het boek! Dit deel is als kantelpunt zo kort dat het in z’n geheel overgenomen kan worden:


Kabbelend gaat de weg naar huis, veilige haven. Het landschap kleurt van schaduw naar schemer, muziek zingt als een zucht. Het wordt rustiger op de weg.
De motor lijkt meer te fluisteren, de wielen met nog minder druk over de weg te glijden; het asfalt is als rimpelloos water.

Resteert het omslaan van de laatste pagina? Het voelde tot nu toe als een goed boek, al konden niet alle voetnoten bekoren.

Applaus schuurt het moment: een live-concert heeft weerklonken.



Dat omslaan gebeurt dus op meerdere manieren. Ten eerste van perspectief; de eerder optredende personages worden opzij geschoven ten gunste van de schrijver zelf. Ten tweede van de daarmee gepaard gaande overgang van stijl; de onpersoonlijk gerichte drang tot waarnemen wordt vervangen door poëtisch proza in een warme, persoonlijke sfeer, wat nog versterkt wordt door een indeling in strofen. Ten derde van omvang: waar deel één 48 pagina’s telt, deel twee 30 en deel drie 34, haalt het vierde nog geen halve bladzijde!

Ondanks de beperkte omvang is ‘Omslaan’ raadselachtig. Waarom namelijk slaat Wobma hier een andere weg in, verzinnebeeld door een autorit in een donkerder wordend landschap? Zou het trouwens niet méér voor de hand liggen dat het richting licht ging?
Waarom gaat het huiswaarts, terwijl in het voorafgaande de verblijfsplaatsen elkaar telkens afwisselden? Het zal geen toeval zijn dat thuis een “veilige haven” heet, dit in tegenstelling tot de haven van Amsterdam met haar “bescheten lantaarnpalen” en “kromme beslissingen”. Vooral de laatste opmerkingen van het citaat zijn merkwaardig. “Resteert het omslaan van de laatste pagina?” vraagt hij zich af, zonder helder te maken of hij met een laatste pagina die van deel drie bedoelt, de enige pagina van deel vier of de komende van deel vijf. “Tot nu toe” wijst op de eerste twee mogelijkheden. En waren er voetnoten in een vorige versie en zijn die, en zo ja waarom dan, weggehaald?

“Applaus schuurt” klinkt tegelijk positief én negatief. Applaus zal een op de autoradio klinkende bijval zijn maar waarom zou dat handengeklap schuren? Literair interpreterend sluit applaus eerder aan bij een tot nu toe goed lopend boek. Maar: een vertelling die blijft steken in de strofen van Müller ligt niet voor de hand omdat die poëzie juist zo’n mooi en passend slot vormt. Eerder moet je waarschijnlijk denken aan de onmogelijkheid om op dezelfde manier verder te gaan. Dat maakt begrijpelijk dat de schrijver het over een heel andere boeg wil gooien. En ja hoor, dat is precies wat-ie doet!

Je slaat de eerste en laatste bladzijde van ‘Omslaan’ om en belandt in het slotdeel ‘Brief van thuis’ waarmee je een tijdssprong maakt want zojuist was hij nog maar in invallende duisternis op weg naar huis. Het donker worden ondersteunt eventueel het niet goed meer kunnen zien.
Maar nóg een bladzijde verder belanden we bij de ondertitel ‘Het script - 7e versie’. Even achter de oren krabben want wat gebeurt hier ineens? Zitten we in de zoveelste versie van het boek dat we aan het lezen zijn? Gaan we een apart script openen, dat een vijfde deel is, waarvoor de onnodig geachte maar hier toch nadrukkelijk vermelde auteursnaam Eric Wobma pleit? Worden onze opgeroepen bespiegelingen opgevangen door het afgebeelde schilderij Narcissus, één van de meesterwerken van Caravaggio? Bedoelt Wobma dat de lezer te zeer verdiept is geraakt in zijn immers tot dan toe geslaagde boek, of moet nog maar eens herhaald worden dat hij er zelf in verstrikt is? Als lezer duizelt het je, temeer omdat ‘Brief van thuis’ daadwerkelijk een filmscript is, met een indeling in scènes, camera-aanwijzingen, fade-ins, NB’s en alle andere toeters en bellen die erbij horen! Deel vijf is met 64 bladzijden ook het verreweg langste deel van ‘Voortbewegen’. Nou, voort moeten we sowieso!







BRIEF VAN THUIS
Deel 5 speelt zich af in een verwoeste stad vol surreëel aandoende beelden die aan visioenen van Jheronimus Bosch doen denken en richt zich op twee personages, ten eerste de Shadow Man met, onafscheidelijk, een mitrailleur, en ten tweede een anonieme jonge vrouw die zich steeds belaagd voelt. Beiden komen om en om, maar niet regelmatig, in beeld en krijgen met elkaar te maken. Het zou het verhaal benadelen als ik hier vermeldde hóe die confrontatie gestalte krijgt. Wel kan alvast worden gezegd dat Wobma de lezer opnieuw met een verrassing om de oren slaat. De sfeer is die van uitzichtloosheid en aanhoudende dreiging. Daarom ook is dit het spannendste stuk van het boek. Pas aan het einde, aan het begin van de apotheose lost het onheil langzaam op om in z’n tegendeel “om te slaan”.

Een fragment uit dit script:


"-Sc.2, Ext./Nacht: Het panorama

Vanuit het raam waar de Shadow Man voor staat zien we de totale verwoesting van een stad, die door het zwakke licht van een forse maar niet volle maan wordt beschenen. Overal kabbelt en draaikolkt zwart water over ingestorte muren en ander puin. Hier en daar staan gebouwen als ruïnes nog overeind. Er zijn vuren in de achtergrond.
Alle gradaties van bruin, gemengd met zwart, worden beschenen door het apocalyptische licht. Andere kleuren zijn er niet
."


Wobma weet de ontluistering goed over te brengen, ook al had z’n beschrijving strakker en effectiever gekund. Wat is bijvoorbeeld precies een “forse maar niet volle maan”? Als hij bedoelt dat de maan opvallend groot overkomt, had hij het beter met dat woord kunnen noteren. Door de lezer na te laten denken over zijn woordkeuze, haalt hij vaart uit de beschrijving. Het brave woordje “kabbelt’ trekt effect weg van “draaikolkt”. En alleen “ruïnes” noemen is sterker dan “gebouwen als ruïnes”.

Op dezelfde pagina doet de schrijver de volgende onthulling:


De laatste titel is de naam van de film, en met het verschijnen van ‘BRIEF VAN THUIS’ klinkt het scheuren van papier, dat alle andere geluiden tot zwijgen brengt.

Met een harde schnitt gaan we naar de volgende scène:



De treurnis wordt behalve door de overstroming en vuren in de verte ook vertegenwoordigd door rondzwervende bendes zoals een groep met kettingen en pijpen bewapende punkers op een vlot van oliedrums en ander afval, dat ook een stereo-installatie torst. Het scenario noemt hen “ruiters van de Apocalyps”. En een paar bladzijden verder voert de auteur een catamaran op, bemand door “goths” die ook al geen lieverdjes zijn getuige hun “messen, machetes en handgemaakte speren.”

Andere passanten zijn dan nog plunderaars, een versteende kruideniersvrouw met opengesperde ogen en mond, een verwarde oude man aan een raam zonder glas die de jonge vrouw aanvalt wanneer ze probeert hem te redden, en een religieus doorgeschoten dominee. Ook lijken en ratten ontbreken niet. Deze verschijningen zijn even zovele mogelijkheden voor Wobma om beeldend eens flink uit te halen. Dat doet hij goed, maar soms te goed, bijvoorbeeld in:


Ze merkt pas laat dat de kamer begint te trillen, tot het zo heftig is dat het bureau en de stoel verschuiven. De kast kraakt. De rugzak die in een hoek gepropt staat, glijdt onderuit. Tegelijkertijd zwlt buiten een nauwelijks te plaatsen geluid aan. Een grommend geborrel. Het trillen van de kamer is overgegaan in schudden. Zelfs de kast verschuift. Het onbekende geluid groeit uit tot woedend gebulder.


Zeker die slotwoorden zijn er te veel aan. Een typisch geval van overkill.

Het einde is ook weer verrassend; het boek eindigt met een foto, die door de laatste woorden als volgt wordt aangekondigd:


We zien steeds duidelijker dat het ’t Ossuarium van Navarin is, enig herkenbare plek in een eindeloos meer, het WW1 monument en knekelhuis voor meer dan tienduizend onbekende soldaten.







De foto toont overigens het indrukwekkende gebouw omgeven door gras. Maar met een beetje fantasie …
En fantasie is een voorwaarde voor de lezer, niet alleen om de bonte taferelen te beleven maar ook om de delen van het boek op een zinvolle wijze met elkaar te verbinden, desgewenst als redelijk autonome stukken. De schrijver heeft genoeg voorzetten gegeven om hierbij niet gebonden te zijn aan één specifieke benadering.


CONCLUSIE
Zoals verwacht mocht worden, heeft Eric Wobma niet willen debuteren met een eenvoudige verhalenbundel of roman. Hij is van meet af aan de uitdaging aangegaan om een boek te publiceren dat net zo’n gelaagdheid kent als z’n filmwerk, met een minstens zo grote rol voor zijn expressieve zeggingskracht en symboliek.
Hij is erin geslaagd met een eersteling op de proppen te komen waarin je lang over de innerlijke ontwikkeling van de personages en de spaarzame uiterlijke gebeurtenissen na kunt denken en hoe die zich tot elkaar verhouden. De wijze van registreren is overduidelijk schatplichtig aan zijn lange loopbaan als breed ervaren filmman, wat z’n roman een meerwaarde geeft. Bij matiging van de beeldspraak hier en daar zou het resultaat nog indringender zijn geweest dan het al is.
Het boek laat zich vanwege het grillige spel met registers niet één twee drie wegzetten in één bepaald genre. Je kunt het zien als een Bildungsroman, een scenario, een verhaal in een verhaal, een film in een film, een verslag van hoe een film tot stand komt, gezien tenminste vanuit het perspectief van de maker inclusief diens voorgeschiedenis enzovoort…enzovoort.
Feit is dat 'Voortbewegen' een bijzonder boek is geworden, een uitgave die het verdient, dubbel en dwars als debuut, om op nog weer andere manieren te worden besproken!



ERIC WOBMA; ‘Voortbewegen’; 189 pagina’s; Prijs: € 15,00; Uitgeverij Boekindustrie; Veere/Velp; 2019; ISBN 9789492046383; NUR 320



Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

En zie ook:
Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling