TWEE BUNDELS VEREDELDE REDERIJKERIJ
Nieuwe poëzie van Christine D’haen
Ongeveer 700 jaar geleden verscheen een boek dat al gauw als een uitermate belangwekkend werk gezien werd; de uit ruim 14.000 versregels bestaande 'Divina Commedia' van Dante Alighieri (Florence 1265 - Ravenna 1321), schrijver en politiek vluchteling. Enkele eeuwen lang bleef dit werk, hoewel het voornamelijk vanuit wetenschappelijk en religieus perspectief beoordeeld werd, populair, daarna verflauwde de belangstelling om in de 19e eeuw, maar nu op een grotere schaal dan ooit tevoren, in nieuwe aandacht op te bloeien. Sindsdien wordt de Komedie (Dante bedoelde daarmee overigens geen humor maar een ‘happy end’, het woord ‘goddelijk’ werd pas in 1555 door bewonderaars toegevoegd!) algemeen beschouwd als een van de hoogtepunten van de wereldliteratuur.
Het ontbrak dichteres Christine D’haen (Sint-Amandsberg °1923) niet aan moed toen zij ervoor koos poëtische kanttekeningen te maken bij ‘de gebeeldhouwde versregels’ van Dante, niet eens zozeer omdat het een beroemd werk is maar omdat zij het al zo lang bewondert; juist dit laatste maakt het tot een riskante onderneming.
De dichteres won diverse belangrijke prijzen maar bereikte vrijwel nooit het grote publiek. Dit heeft alles te maken met het erudiete karakter van haar poëzie, de gecompliceerde structuren en de weerbarstige zegging. Om diezelfde kenmerken wordt ze in kleine kring juist hogelijk gewaardeerd.
Uit haar nieuwe poëzie, de dubbelbundel 'Dantis Meditatio/Dodecaëder', blijkt dat zij net als Dante een grote belangstelling voor de volkstaal koestert (De Goddelijke Komedie verscheen in een Florentijns dialect, D’haen werkte jarenlang als onderzoekster in het Gezelle-archief ), beiden zijn gefascineerd door de klassieke oudheid, beiden ook hebben behoefte aan ordenen (de Komedie ambieert de hele schepping in kaart te brengen, D’haen brengt bijna al haar werk in strakke, soms zelf ontworpen kaders onder) zonder afbreuk te doen aan hun hevige emoties, en beiden tenslotte zijn non-conformistisch om niet te zeggen eigenzinnig. D’haen gaat daar prat op: "De identiteit is de hoogste vrucht van de evolutie".
"Dantis Meditatio' (Overdenkingen bij Dante) volgt gehoorzaam 'De Komedie' in drie delen: Inferno, Purgatorio en Paradiso met respectievelijk 34, 33 en 33 korte gedichten van tussen de 2 en 8 regels. Achterin staan verklarende noten, die de meeste lezers meer dan welkom zullen zijn. Met de vertaling van Frans van Doorn erbij zie je dat D’haens gedichten soms dichterlijke samenvattingen van de betreffende canto’s zijn, soms teksten bij een bepaalde liedregel, die bij D’haen als titel fungeert. Het is jammer dat deze regels niet (ook) vertaald werden. De meesten zullen echt niet dat oude Italiaans begrijpen noch Van Doorns boek ter hand nemen. De kwaliteit loopt sterk uiteen: naast sterke regels en beelden als ‘
Verwaten haat tegen de vader stak in zand / en lucht de brand, het sneeuwt gestadig vuur, hun hand / slaat het gestadig van hun naakt; hun hand verbrandt’ ook niemendalletjes als het integraal geciteerde CH’IO TI SIA SEMPRE A LATO ‘
Hij zei: / ik ben altijd bij / u, aan uw zij.’ en naast doorwrochte regels als ‘
Die groote sonne, die mane, / hoogmogende, ziedend van werk / van uw kernfusies boven ons hoofd,/ in duister die luister, haar spiegel: Trivia, Phoibos Apollo!’ ook gestamel: ‘
O Pegiaansen...hengst / uw zoon ...gehinnik...aanvuurt / vertrapt...vlucht / bloed...spoed, spoedt...duur’. Deze fragmenten tonen D’haens werk als veredelde Rederijkerij. Ze beheerst ontegenzeglijk veel registers maar biedt, zeker zonder het Grote Voorbeeld, dat haar bundel een meerwaarde verleent, eerder interessant gepuzzel dan poëzie.
Ik draai het boekje ondersteboven en open 'Dodecaëder' (een driedimensionale vorm van 12 regelmatige vijfhoeken). Deze bundel, in 1996 al bibliofiel gepubliceerd, is opgebouwd uit twaalf, elk 12 regels tellende gedichten, die eveneens achteraan nader verklaard worden. D’haen noemt ze "een soort zelfportret". Qua onderwerp hebben ze zeker met haar leven te maken: portretten van een lerares-vriendin, haar oma en Hadewych, het belang dat poëzie voor haar heeft, en verwijzingen naar tal van andere invloeden.
'Dodecaëder' is beter dan 'Dantis Meditatio'. D’haens lust tot spelen met taal komt in langere teksten nu eenmaal beter tot z’n recht (hier presenteren zich woorden als ‘verwoedelijk’, ‘al-licht’, ‘zijnspijn’), de grotere inhoudelijke vrijheid pakt beter uit, bovendien versterkt de strakkere vorm de eenheid.
De dichtheid van memorabele regels als de volgende is groot, ‘
De Tijd verging. De Tijd stond stil. Oud man werd hij./ Zijn gloed bewaard in bloei van mijn fossiele bloem,/ gerold in bloed de slang van ongesmaakt genot.’ Maar zij aarzelt niet om een vers te concipiëren dat op 1 regel na bestaat uit uitspraken van maar liefst 8 filosofen en bedoeld is als een stichtelijk gesprek.
Onder elk gedicht staan namen van kunstwerken en hun makers, o.a. Bruegel, Poussin en Koch. Bij eerste lezing dacht ik dat de gedichten geschreven waren met die kunst in gedachten. Nu geloof ik dat ze later toegevoegd zijn en er een bepaalde relatie met de thema’s bestaat. Die band is dan echter meteen het meest persoonlijke element van de bundel, want iedereen heeft uiteraard andere associaties.
Treffende, en ook vermakelijke, voorbeelden van haar aanpak zien we bij de verklaringen die achterin staan (en daar, ondersteboven, die van 'Dantis Meditatio' raken!). Zelfs hier kan ze het niet laten commentaar te leveren. Hier komen 3 niveaus samen: het gedicht, de noot en een persoonlijke reactie dáár weer op. Bij de verwijzing naar Hadewych (die persoon plus het passende gedicht) vraagt ze zich terecht af: ‘
Ben ik niet ook zo?’ en bij ‘een meditatie over het aardse leven’ zegt ze: ‘
Dat moet begrepen worden.’ Bij de noot tenslotte die verklaart dat een vers over een oma gaat, vertrouwt ze ons toe dat ze zich naar haar gevormd heeft.
Behalve de overeenkomsten in stijl en techniek is er geen verband tussen de twee bundels. Het feit dat elk kort is, lijkt de enige reden om ze te bundelen.
Christine D’haen neemt een unieke positie in onze literatuur in. Kwaliteitsschommelingen doen niets af aan de grote toevoegende waarde die zij vertegenwoordigt. Ze maakt niet altijd Grote Poëzie maar biedt wel steeds interessant werk. Deze twee bundels zijn daar niet alleen goede voorbeelden van maar kunnen tevens gezien worden als de sluitstenen van een respectabel oeuvre!
Dantis Meditatio / Dodecaëder; Querido, 1998; ISBN: 90 214 5982 5; Prijs: f 35,-
Deze recensie verscheen eerder in De Haagsche Courant.
www.alberthagenaars.nl