dinsdag 30 april 2024

MILI VAN VEEGH - Vergeet me, Congo



















VERBINDENDE PIJN – LEVEN EN DOOD IN CONGO

Albert Hagenaars over de roman ‘Vergeet me, Congo’


Een betere kennismaking met ‘Vergeet me, Congo’ van Mili van Veegh dan de omslag kan men zich moeilijk wensen. De kaft van de roman is bijna geheel zwart op het wit van twee ogen en het rood van de titel na. Met de blik kun je verschillende kanten op. Mij deed hij in elk geval aan de loerende ogen van een roofbeest denken, een effect dat waarschijnlijk versterkt werd door de naam van de auteur in gebogen witte letters op de plaats waar je tanden verwacht. Zwart, wit en rood vormen doorgaans een krachtig drietal. En kracht is een passend woord voor dit boek want het sluit nauw aan op de expressieve stijl van de inhoud.




















Het inleidende credo, hier disclaimer genoemd, mag er ook zijn getuige onderstaande uitspraak van hoofdpersoon Charles Oostende: “Woorden zijn per definitie onschuldig. Ik word gek van hen die zich constant gekwetst voelen. Ze maken er een beroep van, de gesubsidieerde beroepsgekwetsten. Ik wil negerzoenen in blanke vla.”
En de schrijfster, die in 2017 met de roman ‘Jitzak’ debuteerde en afwisselend in Frankrijk en Den Haag woont, besluit nóg directer met: “Lees dit boek, huil, lach en bid en zwart en wit zal vervagen. Het is niet de betekenis van de geschreven woorden die beroert maar de volgorde. Niet hun volume maar hun klank. Woorden zijn zielen, op zoek naar een lichaam.”
Daarmee is de toon dubbel en dwars gezet en wordt de fletse titel, afgezet tegen de sterke verbeelding van omslag en inhoud tenminste, gecompenseerd.

De achterkant van het boek meldt dat Van Veegh vanwege haar werk het land goed leerde kennen. Ze was onder meer verkiezingswaarneemster. Duidelijk is dat ze veel méér waarnam dan de mate waarin verkiezingen eerlijk verlopen; ze neemt de lezer aan de hand van talrijke tableaus mee op reis langs de ervaringen van zulke uiteenlopende personages als een moordenaar, een prostituée, een bareigenaar, een dandy, een hulpverlener en een zwangere non. Als extra binding zorgt ze er uiteraard voor dat de individuele verhaallijnen onontwarbaar verstrengeld raken. Brandpunt van de gebeurtenissen is hoofdstad Kinshasa.

De roman begint ijzersterk met regels als:
Om zijn nek heeft hij een autoband. De onmiskenbare lucht van benzine die eruit opstijgt, verstikt hem” en “De hitte is niet meer te bevatten, hij hoort zijn haar knisperend verbranden. Walmen verschroeid varkensvlees vermengen zich met de stank van smeulend rubber. Een groep uitzinnige negers danst om hem heen. Ze hebben stokken waarmee ze zijn geslacht laten dansen en zijn achterwerk bewerken.”


BALANS
Van Veegh drijft de stilistische vlaggenstok diep het boek in want ze weet haar beeldende zegging tot het eind vol te houden. Af en toe overtreft verliest ze daarbij aan helderheid of scherpte, zoals in:

Uitgewoond, zwartgeblakerd, laat een generaal bij voorkeur ’s nachts zijn soldaten op de gebouwen schieten tot zij steeds leger worden.”
Iedere lezer zal er natuurlijk de juiste interpretatie bij hebben maar feitelijk staat hier dat de generaal zelf uitgewoond en zwartgeblakerd is. Evenmin logisch is de tegenstelling ‘uitgewoond’ en ‘leger worden’

En wat te denken van de ongerijmdheid tussen meter en kilometer in de zin “De Chinees rijdt voor geen meter, de taxi is zwaarbeladen en na krap een kilometer krijgt hij een lekke band.” ‘Krap’ is daarbij ook nog irrelevant.

Daar staat tegenover dat haar eigenwijze prosodie voor vaart zorgt en tegelijk de meestal gammele mentale staat van de personages ondersteunt!

Van Veegh zorgt voor een goede balans tussen handeling en beschrijving, tussen symboliek en de vaak bittere realiteit, en tussen de waarden van Europa en die van de DRC (Democratische Republiek Congo), het hartland van Afrika, zoals Joseph Conrad in zijn ‘Heart of Darkness’ (1899) aangaf. Zou die titel terugvoeren op de naam van het boek van Henry Morton Stanley ‘Through the Dark Continent’ uit 1878? De voorgangers worden niet genoemd, wel is er tussen neus en lippen door een verwijzing naar ‘Terug naar Congo’ van Lieve Joris. Sommige lezers zullen ook denken aan Jef Geeraerts, die jarenlang in Congo doorbracht en er heftige boeken over schreef.

Een flintertje geschiedenis: de periode van Europese inmenging en bezetting verliep in twee hoofdfasen: Leopold II verwierf er rechten in 1885 en noemde zijn bezit État Indépendant du Congo. In 1908 werd het gebied, mede naar aanleiding van excessen, een officiële Belgische kolonie. Pas in 1960 kon het land zich onafhankelijk noemen. De erfenis van die 75 jaar schemert door het boek in allerlei Franse woorden en begrippen: zoals ‘sapeur’, ‘bordel’, ‘sacré’, ‘pagne’, ‘dernier cri’ (hier in de betekenis van mode), ‘femmes libres’, populaire liedjes met Franse tekst en zelfs een woord als ‘minerval’ (dat alleen in België wordt gebruikt).
Er staat gelukkig een verklarende woordenlijst achterin, voor zowel Franse als Congolese woorden, maar die is niet compleet.
















TEGENSTELLINGEN
Het boek krioelt van de contrasten, onvermijdelijke als: blank–zwart; man–vrouw; rijk–arm, en meer specifieke: teksten van kinderliedjes-beschrijvingen van misdaden; ongelijkheid-de drang naar rechtvaardigheid; zelfdestructie-behoefte aan morele verlossing; zuivere liefde–misbruik…
Deze tegenstellingen schragen de vele thema’s, waaronder onrecht, hypocrisie en erotiek. Van Veegh zet dit laatste aspect in als symbool voor vruchtbaarheid, levensdrift, en laat aantrekkingskracht daarom ook overgaan in lust, blinde lust:

Hij houdt de ontlading tegen, voelt zich duizelig, op het randje van zijn kunnen. Tot hij opstaat, ze naar haar bed lopen waar zij gordijnen dichttrekt, zich uitkleedt en hij niet meer weet waar haar vast te houden. Haar lokstoffen vertalen zich in sijpelend zweet dat ruizig ruikt, Charles glijdt over haar machtige dijen, houdt zich vast aan haar schaamhaar, ze spuit als een dolfijn. Hij hoort niet dat hij gromt, zij neemt hem op, hij verdwijnt in haar en gaat ten onder.”

De schrijfster toont een domein dat we ons in Europa niet gemakkelijk kunnen voorstellen, zeker ook niet dúrven voor te stellen Het is een wereld waarin het recht van de sterkste geldt, corruptie alom tiert, zwarten niet alleen blanken discrimineren maar ook homo’s, armen en zelfs de eigen albino’s. En daar komen dan weer allerlei gruwelijkheden uit voort, waar Van Veegh onomwonden staaltjes van geeft:

Afgrijzen en angst woeden in Céleste, de man weet van geen ophouden, dat hij kindsoldaat is geweest, dat hij zijn moeder mist en dan heft hij zijn zaag die hij laat neerkomen op haar rechter bovenbeen en hij schreeuwt: Ik zal je poten afzagen, zodat je voor altijd bij me zult blijven,” en haar wereld vergaat in een spetterende roze wolk.”

Alba komt zoals Céleste uit het oosten, daar waar albino’s worden vermoord. Afgehakte vingers, armen, benen of zelfs geslachtsdelen brengen op de zwarte markt in het buurland Tanzania goud geld op. Medicijnmannen vermengen de vermalen organen, beenderen en hoofdhaar in crèmes, dranken en poeders.”

Drie mannen met fakkels kwamen binnen, grepen haar vast, een van hen trok een mes waarmee hij haar keel doorsneed. Ze schokte na toen ze door alle drie werd verkracht. Haar bloed werd in een pot opgevangen waarvan de mannen dronken, haar benen werden ter hoogte van haar knieën afgesneden zoals haar tong. De buit werd in een zak gedaan. // Later hoorde hij dat hiv-besmette mannen geloven dat het verkrachten van een albinomeisje genezing brengt.”

Zeker, deze beschrijvingen komen overdreven over en berusten weliswaar deels op Van Veeghs behoefte aan literaire indringendheid maar deels ook op werkelijkheid. Bronnen die als onderzoeksrapporten heel wat objectiever zijn dan haar fictie melden dat de delfstofrijke oostelijke regio al tientallen jaren geteisterd wordt door gevechten tussen minstens honderd rebellengroepen (!) en soms ook nog door binnenvallende troepen uit buurlanden. Sinds 1996 leidde de onrust in het oosten van de DRC tot ongeveer 6 miljoen doden. Het land telt anno 2024 het grootste aantal ontheemden op het continent, eveneens miljoenen, en het OCHA (het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden, schat dat er 25 miljoen mensen in acute nood verkeren.
En wat te denken van de bijnaam van Butembo e.o. (een stad met ruim 650.000 inwoners): ‘het verkrachtingscentrum van de wereld’?















Butembo


HUMOR
De roman zou een loodzwaar boek gebleven zijn als er ook niet veel humor door was vervlochten, variërend van ironie tot zelfspot en van slapstick tot het zwartst mogelijke absurdisme.
Om te glimlachen hoef je alleen maar naar de namen te kijken waarmee de personages door het leven gaan: de Schlemiel, Handicap, de Caramelle vrouw, Diklip, Mister Exces, Pappa Zèbre, Artikel 15-vrouwen (voor sekswerkers) en, wat mij betreft de meest geslaagde: de Bezielde, voor een medewerker van een ngo, die en passant opgevoerd wordt als een vertegenwoordiger van het goedbedoelende maar naïeve Westen.
Behalve namen zijn ook treffende beschrijvingen van toepassing die in elk geval voor de betrokkenen grappig en/of treffend zijn: broodpoot; bezemneger en afleverneger; gletsjerogen en zakzweep.
Hieronder nog twee alinea’s, elk met een ander uitgangspunt: de eerste een herinnering van het essentiële personage Soeur Bien-Aimée, die Charles regelmatig tot handelen aanzet, en de tweede een prikkelend exempel met venijnige spot van de alwetende chroniqueur.

"Met het weinige geld dat resteerde, had zij mama naast papa te ruste gelegd en was naar Kinshasa afgereisd. Op hun gezamenlijke grafzerk liet ze muggen en vliegen rond hun namen beitelen. En een tekst uit Genesis 3: Gij lieden zult den dood niet sterven.” De beitelaar was slechtziend geweest en had ervan gemaakt: “Gij lieden zult den idioot niet sterven.” Ze had erom geglimlacht, het was vast Gods wil geweest."

Met een vlucht uit Brussel komt later op de dag een delegatie diplomatieke vertegenwoordigers aan, blanke personen zowel als bruine, de groep is geacht diversiteit uit te stralen. Zo ook is ernstig nagedacht over de man-vrouw-trans-verhouding en een representatieve vertegenwoordiging in religie, maar de voorbereidingstijd was te kort om ook op dit gebied in balans te zijn.”

WETENSWAARDIGHEDEN
Ten tweede weten allerlei culturele faits divers de aandacht af te leiden van de ellende en tegelijk de couleur locale gestalte te geven.

De vrouwen zingen onder het werk, hun kinderen vallen er gelukzalig bij in slaap. Zij zingen over de zittende en niet-zittende presidentskandidaat en over hun monsieur in stoute bewoordingen. Ze giechelen en als ze het niet meer kunnen houden, staat een mamma klaar bij wie ze achter haar omhooggehouden pagne kunnen sassen. Een mamma, die naar geurende kruipende planten zoekt, komt terug met wilde marjolein, hondsdraf en kokosbloesem. Met spitse vingertoppen rijgt ze de wondkruiden tussen de lianen door.”

Interessant ook is een fragment over tijdsbeleving:
Charles wordt opstandig. Over alles. Wachtende negers in rijen met wezenloze hoofden, de uitbundige kerstversiering die in Café Anderhalf Leven hangt terwijl het juli is, de godvergeten kalender uit 1999 in Madam Bordels kot terwijl het 2005 is, de onbeholpenheid in dit land met tijd om te gaan, hetzelfde woord te gebruiken voor gisteren en morgen.

De kleinere verwijzingen fungeren als peperkorrels, waar de spreuk van mag getuigen die Van Veegh bij monde van een genezeres als typisch Congolees opvoert:
Zij die parels hebben, hebben geen nek en zij die een nek hebben, hebben geen parels.”
Ze vermeldt dat de naam van de muziekstijl soukous afgeleid is van het Franse secouer (schudden) en dat dit register is overgegaan in de snellere variant nmonbolo, waarvan ze enkele regels citeert:

♫♫ Si si si, fais moi ça
Si si si, dis moi oui
Si si si, fais moi la
Si si si, je l’aime comme ça ♫♫


Dergelijke ontleningen zorgen dus letterlijk voor een lichte noot, een vrolijke ook.

Voorts specificeert ze graag: zo heeft ze het niet over zomaar een borstel maar een exemplaar van everzwijnhaar; niet over een slang maar een zwarte mamba; en niet over een vlieg maar een tseetseevlieg.

STADSBESCHRIJVINGEN
Ten derde maakt ze gebruik van scherpe observaties van het stadsleven. Nou ja, dit is een understatement want we hebben het wel over Kinshasa, met ruim 16 miljoen inwoners de derde stad van het continent, een enorm en dus onbestuurbaar organisme waar de kleuren onontkoombaar door de grauwheid van de dagelijkse overlevingsmodus heen schetteren:
Het klooster staat ook in de wijk Gombé en voor het eerst sinds hij in Kinshasa is, ziet hij een Chinees achter het stuur. Hij kent ze van hun winkels in de betere buurten waar ze printers, pennen en papier verkopen en onder de toonbank hout en goud. De stille expansie met een gele glimlach. Aan de spiegel heeft de man trossen paarse plastic druiven opgehangen, het dashboard is versierd met rode kunstrozen.”
Een veelvoud aan kleur komt tevens terug in de beschreven kleding.















Kinshasa. Bron: Xinhuanet


MAATSCHAPPIJKRITIEK
Tenslotte propt Van Veegh al dan niet via haar karakters heel wat maatschappijkritiek in het boek:

"Charles kleeft aan zijn plastic stoel en haat de ondingen. Is er nu geen bosinwoner die houten stoelen maken wil? Het land puilt uit van bruikbaar hout, waarom ziet Europa Afrika toch als een afvoerput? Welk krankzinnig plastic-consortium heeft hier miljarden aan verdiend en het land ermee volgeplempt?"

De ‘patron’ van Café Anderhalf Leven, de stamkroeg van antiheld Charles, maakt evenmin van zijn hart een moordkuil:

Persoonlijk denk ik dat Europa de komende decennia ten onder zal gaan aan massale immigratie, goedkope arbeidskrachten zonder scholing die de cohesie binnen gemeenschappen zullen vernietigen. Alsof je een vos een kippenren injaagt. Vervolgens zullen overheden het leger inzetten om de burgers te beschermen. Zo ontstaat de nieuwe gereglementeerde slavernij ter verrijking van de nieuwe wereldorde.”

Elders lees je:

Het analfabetisme geselt het land en houdt mannen, vrouwen en kinderen in een verstikkende greep. Daarnaast is hun levensverwachting die van buikige blanke zestigers die naar onderbelichte bars gaan.”

ONDERLIGGENDE VERHALEN
Weer een heel andere tegenkracht van de misère maar in het verlengde liggend van vier bovengenoemde aspecten is het procedé van het verhaal ín het verhaal. Ik noemde de teksten van kinderliedjes al maar de persoonlijke geschiedenissen van diverse opgevoerde spelers behoren daar ook toe.
Soms bestrijken die onderliggende relazen meerdere pagina’s, bijvoorbeeld wanneer Charles zwerfkinderen voorleest uit de fabel ‘Nkashhaama, le léopard et Kabundi, la mangouste’ (1989) van Renée Van Coppenolle. Mangoustes vormen een categorie van kleine roofdieren, dit terzijde.
Zulke originele intermezzo’s vormen samen met de introductie van de meest uiteenlopende bijfiguren een welkome aanvulling op de hoofdlijnen van de roman, ze zorgen voor extra tinteling.

CONCLUSIE
Van Veegh gebruikt zoveel ideeën en uitgangspunten dat het boek doet denken aan een hilarische zedenschets, een reisverslag, een documentaire, een resem oorvijgen voor de Woke-beweging, een thriller, een deus ex machina maar bovenal een liefdesverklaring gericht aan Congo en z’n inwoners, die zinderen van levensdrang, tot aan doodsverachting toe!

Met zo’n omvangrijke aanpak en uitwerking kan het niet anders dan dat ook sterke en zwakke aspecten al net zo verbonden zijn met elkaar als de belevenissen van de o zo bonte karakters.

Positief zijn zonder meer de sterk beeldende stijl, zo goed passend bij de locaties; de trefzekere en toch nog suggestieve sfeertekening; de dynamische syntaxis, het kritische perspectief, dat tegelijkertijd de lezer bij z’n kladden pakt (vrijblijvendheid is niet een van Van Veeghs handelsmerken), de niet aflatende contrastwerking inclusief de interactie tussen twee zo verschillende culturen als de onze en die van Centraal-Afrika.

Daartegenover staat lexicale overdrijving, het bij elkaar plaatsen van woorden die botsen, elkaar soms overlappen of uitsluiten, zonder dat dit tot literaire meerwaarde leidt:

Chaotisch breekt Charles open terwijl hij ontnuchtert.”

De slagregens hebben de Kinois afgekoeld. Maar voordat het weer losbarstte, werd er waanzinnig liefgehebt. Dankzij de door de zon aangewakkerde zweetklieren die lustig feromonen aanmaakten om ze in het wilde weg los te laten. Zelfs liefdeloze lichamen ontkwamen niet aan de lokstoffen. Kinshasa was euforisch aan de coke.”

Een ander zwak punt vond ik aanvankelijk de onvoldoende uit de inkt komende innerlijke ontwikkeling van de belangrijkste personen. Herlezing maakte echter duidelijk dat de auteur daar ook niet op uit was. Ze laat bij het weergeven van tal van ongerijmdheden juist veel te raden over. Het tempo van het schakelen tussen de verhalen zou onnodig vertraagd worden door ‘gepsychologiseer'.
Er speelt bovendien een filosofisch element mee: het belang van het nu, populair gezegd, het niet verder kijken dan de dag van vandaag, in dit boek ook wel het niet verder kúnnen kijken. Van Veegh speelt dit gegeven geraffineerd uit tegen de lineaire tijdsbeleving van het Westen.

Het einde pakt verrassend anders uit dan het begin suggereert, vormt een ware catharsis die aan religie en moraal raakt en het boek alsnog in een ander licht zet. Het bevestigt de geestelijke kracht boven de fysieke vermogens die tot dan toe domineerden.

Mili van Veegh heeft een opmerkelijk verhaal geschreven over een land waar in het westen veel te weinig over bekend is, en dat gevuld met personages die hun afkomst overstijgen, overgaan in dragers van niet alleen alle mogelijke zwakheden en zondes van de mens maar ook van zelfopoffering, van optimale goedheid, van verlossing.

Verrassing op verrassing; de zeven apart staande slotregels roepen nog een laatste raadsel op. Of je wilt of niet, je blijft daarover nadenken. Het boek eindigt dus niet na het dichtslaan ervan!



MILI VAN VEEGH; ‘Vergeet me, Congo; 247 pagina’s; Uitgeverij Boekenindustrie; Vlissingen/Velp; 2023 (hernieuwde uitgave); ISBN: 9-789492-046710; NUR 301; Prijs € 19,95.





Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling


woensdag 11 oktober 2023

INGEBORG BACHMANN - Bruderschaft



















INDRINGENDE CONTRASTEN - Albert Hagenaars over het gedicht 'Bruderschaft' van Ingeborg Bachmann

Van een helaas al lang uit m’n overvolle poëziekast verdwenen anthologie met Duitse lyriek, uitgeleend of in een vorig huis achtergebleven, is één pagina me indirect bijgebleven: die met het vers ‘Bruderschaft’ van Ingeborg Bachmann. Ik herinner me dat haar regels me meteen aanspraken, al wist ik op dat moment niet precies waarom. Ik schreef het over in een schoolschrift met andere gedichten die me om een of andere reden hadden geraakt. Dat cahier heb ik wel nog steeds. ‘Bruderschaft’ wordt erin voorafgegaan door ‘Le Chat’ van Charles Baudelaire en gevolgd door ‘Vlam’ van H. Marsman.

In het opvallend korte bestek van het gedicht werd ik, grotendeels onbewust dus, getroffen door de spanning tussen allerlei tegenstellingen: heftige emoties – ingehouden en soms afgemeten zegging; gevoel – beschouwing; verbinding - scheiding; lichaam - geest; jong - oud; en vermoedelijk ook man - vrouw. Van dit laatste uitgaand is het geen grote stap meer om aan te nemen dat het ik-personage de schrijfster zelf betreft en dat het gedicht dan een weerslag is van haar moeizame relatie met collega-dichter Paul Celan, die ze in 1948 in Wenen voor het eerst ontmoette.



BRUDERSCHAFT

Alles ist Wundenschlagen,
und keiner hat keinem verziehn.
Verletzt wie du und verletzend,
lebte ich auf dich hin.

Die reine, die Geistberührung,
um jede Berührung vermehrt,
wir erfahren sie Alternd,
ins kälteste Schweigen gekehrt.



In het schrift staat onder het gedicht een redelijk onbeholpen want sterk het origineel volgende vertaling die ik niet lang na het overschrijven maakte.

Ik sta nog wel steeds achter de beslissing om de eerste titel die in me opkwam, ‘Broederschap’, te vervangen door ‘Verbondenheid’. ‘Broederschap’ heeft als titel in verschillende opzichten een te sterke mannelijke component. Natuurlijk kan Bachmann de du-figuur ook als een soort broer hebben beschouwd, en vooral haar deel van de correspondentie met Celan wijst daarop maar, nogmaals, de tekst zelf geeft daar geen uitsluitsel over. Daarnaast roept het begrip Bruderschaft duidingen op als Verein, Bund en Orden, begrippen die slechts zijdelings met de betreffende gespannen relatie in verband zijn te brengen, eerder helemaal niet.

Die eerste vertaalpoging, uit 1973, luidt als volgt:



VERBONDENHEID

Alles is wonden slaan
en geen heeft geen vergeven.
Beschadigd als jij en beschadigend
leefde ik op je in.

Het zuivere, het geestelijke aanraken,
bij elke streling versterkt,
wij ervaren het bij het ouder worden,
in het koudste zwijgen gekeerd.



Inmiddels is het alweer lang geleden dat ik het gedicht las. Ik nam wel ‘Verbondenheid’ samen met andere vertalingen op in de afdeling ‘Overspel’ van m’n bundel ‘Drijfjacht’ (2005).
Vanwege dit tijdsverschil deed het goed om vast te stellen dat ik het ook nu nog steeds fascinerend vind. En krachtig ook, wat te danken is aan de parallellie, niet alleen die qua vorm van de twee kwatrijnen maar ook die van de woordparen keiner-keinem, verletzt - verletzend en Berührung-Berührung, die alle drie, zeker na de openingsregel, de suggestie van klappen of, beter nog, slagen versterken, plus alles - jede, ich - dich en lebte hin – kehrte ins. Dit laatste paar levert een treffend contrast op tussen een gerichtheid naar buiten en een naar binnen.

Regels 5 en 6 confronteren je met de vraag of het kan kloppen dat een geestelijke gewaarwording in intensiteit vermeerderd wordt door juist een lichamelijke handeling als een streling? Dit was althans, en is ter wille van een extra tegenstelling nog altijd, mijn favoriete interpretatie want met evenveel recht mag je in Berührung gewaarwording zien, veel neutraler van aard. Streling zou in onderhavig conflictgebied heel even een samenval, een overwinning genoemd kunnen worden, dat mocht dan evenwel niet blijvend zijn getuige het slot: ins kälteste Schweigen gekehrt.

Wat een dynamiek dus in zo’n kort vers! Maar we zijn er nog niet want je kunt regel 5 op tweeërlei wijze opvatten, bij het luisteren tenminste; Reine als znw en dus als dé reinheid, dé puurheid, én reine als bnw: rein, puur.
Bachmann bedoelde gezien het ontbreken van de hoofdletter natuurlijk de laatste betekenis: het zuivere (aan)raken. Of zou het om een drukfout gaan? Maar je mag verwachten dat die er bij herdrukken wel uitgehaald wordt; mijn exemplaar van de ‘Sämtliche Gedichte’ is een versie uit 1983 maar dit terzijde.
In elk geval behoort de herhaling van het bepalend lidwoord die tot de Duitstalige traditie om de ritmiek te ondersteunen.

Berührung vertaalde ik dus als een lichamelijk raken maar onder voorbehoud want het werkwoord berühren kan óók nog zoiets als ‘aanstippen’ en ‘aanroeren’ betekenen, wat eerder bij beschouwen past!
Wat ze niet bedoeld heeft is Wunderschlagen, wat ik de eerste keer per ongeluk las en soms nóg als associatie meeneem. Op zich is het een intrigerend neologisme, al was het maar vanwege de religieuze connotaties. Ik las echter ergens dat Bachmann niet te veel wilde experimenteren met taal, er juist op gericht was de ‘gewone zegging’ een scherpere waarde te geven.

Los van de parallellie, contrasten en meervoudige duidingen biedt het oorspronkelijke vers extra intrinsieke binding door klankovereenkomst, die dan ook nog eens deels samenvalt met de hierboven genoemde woordparen: duidelijk met keiner – keinem; verletzt – verletzend; ich - dich, vermehrt - gekehrt en, minder duidelijk, met al (Alternd) - äl (kälteste). Dit laatste rijmpaar berust waarschijnlijk op toeval.

Speciaal met het oog op onderhavige uitgave paste ik m’n vertaling aan.



VERBONDENHEID

Alles komt neer op elkaar bezeren
en niemand heeft iemand vergeven.
Beschadigd als jij en beschadigend
groeide ik naar je toe.

De zuivere, geestelijke ervaring,
met elke streling versterkt,
beleven wij bij het ouder worden,
gehuld in het koudste zwijgen.



In vergelijking met de eerste vertaling is deze tweede minder pregnant maar door aanvullende assonantie als neer – elkaar – bezeren en niemand – iemand, wel iets klankrijker geworden. Bovendien komt deze versie door een lossere zegging geloof ik een beetje ‘Nederlandser’ over.

Bachmann heeft een kort maar indringend gedicht samengesteld. Het krijgt z’n beslag door de negatief gerichte slotwoorden: ins kältesten Schweigen gekehrt.
Indringend ook maar nog eerder navrant is het besef dat Bachmanns einde allesbehalve te maken had met ijzige kou. Ze overleed namelijk aan de gevolgen van een brand in haar Romeinse woning. Vermoedelijk versuft door pillen, volgens kennis Alfred Grisel slikte ze er tientallen per dag, sliep ze in met of bij een brandende sigaret. Ze werd nog naar een ziekenhuis gebracht maar tevergeefs; enkele weken later gleed ze, 47 jaar pas, over de grens van het definitieve zwijgen.

Wat blijft zijn haar regels en beelden, die met hun zowel intens koude als vurig warme uitdrukkingskracht de lezer van nu nog altijd weten te ráken.



Met dank aan Michael Malm voor zijn waardevolle adviezen





Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling


zondag 20 augustus 2023

TUSSEN MORTEL EN STROFEN




















Albert Hagenaars over de Nederlandse vertaling van een deel van The Old Charges

Harry G. de Vries kwam ik voor het eerst tegen, als naam, toen ik begin 2004 voor De Haagsche Courant z’n vertaling moest recenseren van een selectie van gedichten van Philip Larkin. De kwaliteit van deze omzetting maakte dat ik besloot De Vries in de gaten te houden. Vooral daarom las ik regelmatig gedichten van hem in diverse digitale Amerikaanse en Britse media. Stuk voor stuk bewijzen die, zonder tussenkomst van het Nederlands in de taal van zijn voorkeur ontstaan (hij studeerde Engels), dat hij niet alleen bekwaam met klankovereenkomst omgaat maar ook een opvallend zuiver gevoel voor ritme heeft.

Nu vond zijn vertaling van Constituciones artis gemetrie secundum Euclyde: a poem on the craft of Masonry een plek op m’n taaltafel, in het Nederlands minder plechtstatig Het Regiusgedicht getiteld. Het betreft een tweetalige uitgave van bijna 800 regels over de principes van de Vrijmetselarij. De Vries is trouwens zelf een ‘freemason’ of ‘broeder’ van deze eeuwenoude organisatie, die uit een groot aantal zogenoemde loges bestaat.
De brontekst is in het Middelengels neergelegd, de fase van onze buurtaal die tussen de Normandische invasie van 1066 en de 16e eeuw werd gebezigd. De Vries schreef -bepaald geen luxe- een uitgebreide introductie voor het boek, waarin hij onder meer betoogt dat deze oudere versie van het Engels meer raakvlakken met het Nederlands kent dan de hedendaagse variant.

Gelukkig staan de talen per onderdeel van het werk naast elkaar. Het is ronduit fascinerend om ze te vergelijken en te ervaren welke hindernissen De Vries had te overwinnen. Met voldoende concentratie kun je met hem méépuzzelen. Maar zelfs bij een vluchtige lezing al stel je vast hoezeer hij erin geslaagd is om én een soepel weergegeven Nederlandse versie af te leveren, én het patina te respecteren (met archaïstisch aandoende woorden als ‘ambachtsman’, ‘blaam’, ‘gezel’, ‘getrouw’, ‘gewis’, ‘meesterkring’ en ‘spijs’) én helder informatie over het ambacht door te geven én je zodanig te prikkelen dat je al gauw Wikipedia of een andere zoekmachine opent voor meer achtergrondinformatie.

Om een staalkaart van zijn arbeid en uitdagingen te geven, volgt tot slot van deze summiere bespreking onderstaand fragment: het ARTICULUS NONUS:



The nynthe artycul schewet ful welle,
That the mayster be both wyse and felle;
That no werke he undurtake,
But he conne bothe hyt ende and make;
And that hyt be to the lordes profyt also,
And to hys craft, whersever he go;
And that the grond be wel y-take,
That hyt nowther fle ny grake.



NEGENDE ARTIKEL

Het negende artikel toont helder en gewis
dat de Meester zowel wijs als daadkrachtig is.
Hij moet zich niet verbinden aan taken
die hij niet uit kan voeren of af kan maken.
En laten zien dat hij voor het ambacht staat
en zijn heer dient, waar hij ook gaat.
En dat de bouwplaats goed wordt voorbereid
opdat de grond daar niet beweegt of opensplijt.



Ik wil er nog aan toevoegen dat de opmaker van het binnenwerk, kunstenaar Arie Jekel, met het idee op de proppen kwam om elke hoofdletter plus enkele andere details op de kleur rood te trakteren; een kleine ingreep met een groot effect!

Hoewel de tekst niet bedoeld is als een literair kunstwerk in de zin die wij eraan geven -hij was tenslotte allereerst gericht op een vorm van onderricht (die echter wel op schoonheid, wijsheid en kracht diende te berusten, om maar enkele uitgangspunten van de vrijmetselaars te noemen)- bevestigt deze opfrisbeurt niet alleen de historische waarde maar vordert hij ook een muzikale en daarmee een esthetische, die, als we de begeleidende tekst mogen geloven, ook latere Engelse hertalingen in de schaduw zet, al was het maar omdat die “rijm en ritme ontberen”.

Ondergetekende slaat alvast graag de tussenstap van dat geloven over!



Albert Hagenaars, juli 2023


HET REGIUSGEDICHT; Anoniem (ca 1425); Vertaling en inleiding Harry de Vries; Uitgeverij FAMA; Rijswijk 2022; 148 pagina’s; Prijs € 35,95; ISBN 978-90-72032-49-2.



Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling



maandag 15 mei 2023

FRANS AUGUST BROCATUS - Littekens van het geheugen




















STRELEN EN LIKKEN

Albert Hagenaars over de sensorische verleidingspoëzie van Frans A. Brocatus

(Deze bespreking verscheen eerder in De Auteur, orgaan van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen)


Er zullen maar weinig poëzielezers zijn die zich, gewenst of ongewenst, niet ‘bestreeld’ voelen wanneer ze in 'Littekens van het geheugen' afdalen.

Zo geraffineerd maar daarom niet minder indringend roept Frans August Brocatus (1957, Gooreind-Wuustwezel) de tastzin op. "Zij voelt / zijn verre hartslag onder haar ringvinger." Een verrassend citaat, vooral gezien de voorkeur voor ‘ringvinger’ in plaats van de eerder te verwachten ‘wijsvinger’. Nog treffender, en wat mij betreft een hoogtepunt, is: "een duim aarzelend / op de sluiting tussen haar schouderbladen en dan over / het bidsnoer van haar rug."

Ook met de andere zintuigen laat hij zich niet onbetuigd. Dat begint al in de titel, waarbij ‘litteken’ naar zowel het zien als het voelen verwijst en, onderliggend, naar pijn en een in het geheugen hakend verleden.

Alle teksten, veertig stuks (in christendom, judaïsme en islam een nummer dat onder andere een abstracte hoeveelheid en oneindigheid symboliseert), tellen strofen van 3-1-3 regels, wat formeel een coherent geheel oplevert. De cijfers 3 en 7 zijn priemgetallen en dat zal bij deze immer consciëntieus componerende dichter geen toeval zijn.
Om de relatie tussen vorm en inhoud te versterken wordt de titel herhaald in een tekstblok op de pagina naast élk gedicht, maar liefst 63 keer, plus telkens als laatste paginawoord ‘littekens’ gevolgd drie puntjes. Het gaat dus om 40 x 63 = 2520 herhalingen! Als dít geen cicatrix van formaat is!

















De 40 titelblokken zijn visueel weliswaar de grootste ingreep maar er staan in de verzen zelf behalve kleurennamen tal van beklijvende kijkoproepen, onder andere "wij stappen uit een spiegel en duwen / schaduwen opzij" en het mijns inziens mooiste: hij smelt het wit uit haar mateloos verdriet."

Het horen of luisteren doet daar niet voor onder met "nachten vol sissende snijbranders" en, op het randje, "haar gedachten hebben wielen met zachte banden." Voeg daar nog een soepel lopend ritme en de nodige klankovereenkomst aan toe…

Minder nadrukkelijk wordt het proeven uitgewerkt; de meeste omschrijvingen doen er alleen aan denken, zoals in "honden duwen met kwijlende muilen tegen broekspijpen" en "zijn tong likt van zilveren lepels"

Het ruiken komt er tenslotte ronduit bekaaid van af met alleen: "geuren van junkfood en te lang dezelfde kleren." Dit wordt echter deels gecompenseerd door gecombinéérde sensitieve gewaarwordingen.

Voor sommige lezers een intrigerende aanvulling op het toch al rijke betekenisveld, voor andere een storing vormt de tekst 'De zwarte vlag', die louter een opsomming biedt: "Liberator – Fokker – Bloch – Blackburn Skua / De Haviland Mosquito – Flying Fortress …" enzovoort. Hoe dan ook is dit een Fremdkörper.

Duidelijker jammer is overdaad hier en daar, vooral in "Hij binnenpalmt haar paardenneuzenheupen." Hiermee nauw verbonden is het gevaar van mooischrijverij, waarvan "maliënkolders van wolkendraden" zich als voorbeeld opwerpt. De positieve aspecten overtreffen echter, verre, de negatieve.

Deze in meerdere opzichten bijzondere bundel aanbevelen? Ik spoor de lezer aan dat zélf te doen, als die tenminste een soortgelijke streelervaring ondergaat als ondergetekende.


LITTEKENS VAN HET GEHEUGEN; Frans August Brocatus; Uitgeverij Ambilicious; Kalmthout/Breda; 2023; ISBN 978 949275713



Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling




vrijdag 30 april 2021

INLEIDING VOOR 'TEDER INDRINGEND'




















Op verzoek van Gallery Lukisan, gespecialiseerd in Zuidoost-Aziatische kunst, schreef Albert Hagenaars een inleiding voor de catalogus van een tentoonstelling van Jan Wessendorp, die van 1 mei tot 19 juni 2021 is te zien.

'Teder indringend', een van z'n vele titelvoorstellen werd gekozen voor zowel de catalogus als de expositie zelf.




INLEIDING

Misschien valt het niet meteen op wanneer je een expositie van Jan Wessendorp bezoekt maar feit is dat je vooral afbeeldingen van mensen ziet, van mannen meer bepaald. Door abstrahering en, sterker nog, wijze van uitdrukken zijn die echter niet specifiek mannelijk, of juist wel maar zijn ze in dat geval ook voorzien van kenmerken die vrouwelijk genoemd mogen worden. Dat roept al meteen de vraag op wat je nu eigenlijk waarneemt, erváárt, en op zo’n moment raak je daadwerkelijk betrokken bij het ontstaansproces, glijdt je blik verloren in het spanningsveld tussen deze tegenstelling en andere als licht en donker, open en dicht, figuratief en abstract en mag je aan de slag met interpreteren want vrijblijvendheid staan Wessendorps schilderijen in geen geval toe. De titel Waakvlam of dwaallicht geeft niet voor niets al een meervoudige, vooral dualistische werkelijkheidsbeleving aan.






















De wezens presenteren zich door zowel hun blik als hun houding. Het maakt niet uit of de manier van kijken ingekeerd is dan wel vrijmoedig of uitdagend. Zonder mankeren gaat het om een indringend, ook alweer tweezijdig vermogen: de kracht waarmee enerzijds de buitenwereld inclusief beschouwer opgezogen wordt en ánderzijds de innerlijke tot uitdrukking gebracht.

Wessendorps personages tonen openheid, stellen zich in al hun kwetsbaarheid op maar nooit of te nimmer zijn ze weerloos, daarvoor is de intrinsieke waarde te groot en zeker ook te raadselachtig. Let in dit verband ook op de titels, bijvoorbeeld Aankondiging en Geheim gebeuren.
Of je wilt of niet, je probeert hun gestileerde emotie te benoemen, te vergelijken met eigen ervaringen en herinneringen. Zie je angst, mededogen, geluk, eenzaamheid, vreugde om pas verworven inzicht, liefde? Als je dit laatste wilt herkennen, is het zeker geen begeerte maar een streven naar puurheid, optimale oorspronkelijkheid en, oké, samenval maar dan wel zuivere samenval.
De voorstellingen stralen sensitieve en spirituele energie uit en maken dat zoveel mensen ze aantrekkelijk vinden zonder te kunnen verklaren waarom dat is. Zelfs al kom je een heel eind met duiden, er is altijd iets dat zich daaraan onttrekt, te suggestief vluchtig is om zich vast te laten leggen.

Tot zover, beknopt, de inhoudelijke kant want er zijn ook formele kenmerken waarmee de kunstenaar zich onderscheidt.
Het meest opvallende komt voort uit zijn behoefte het werk niet alleen te omkaderen maar ook in te bedden. Kijk naar z’n lijsten. Ook op deze expositie weer zie je dat die aan de schildering meedoen, bijvoorbeeld door de symboliek van kleuren zoals in Ontpopping en Geheime gebeurtenis. Bovendien komt het regelmatig voor dat ze de afbeelding verbreden, verlengen en verdiepen, treffend geïllustreerd in Voorjaarsbloei en, nog overtuigender, in Verdrinken in licht of de weg van de duizend dingen gaan. Ook komt het voor dat een omlijsting al midden in het schilderij begint, zie San Sebastian.
Een tweede voorbeeld betreft het inzetten van schijnbaar betekenisloze details die aan sterren, bloemen, lichaamsdelen doen denken. Van het laatste zijn Vleeswording en Stuwkracht / groeikracht treffende voorbeelden.
Tenslotte gebruikt Wessendorp vaak patronen met soms de nerven van bladeren en veren en andere groeimotieven maar soms ook een roosterachtig lijnenspel, dat wellicht een afspiegeling is van kosmische wetmatigheden of, wie weet, de materieloze stromen van een nog hoger krachtenveld.

Hoe dan ook dragen Wessendorps schilderijen en schilderingen, ook als er schijnbaar geen beweging is vast te stellen, gisting, broei en groei, transformatie uit.
De geraffineerde combinatie van onderliggende woelingen, suggestieve kleuren, contrasten, beladen poses en gebaren en niet in het minst dus composities die hun perken te buiten gaan, garandeert de eigenheid en daarmee de bijzondere waarde van alles wat Jan Wessendorp voorstaat: als kunstenaar én als mens, twee hoedanigheden die bij hem ondeelbaar zijn!

Ons rest op zijn aansporing eenzelfde inzet te willen geven, deelgenoot te worden van een in meerdere opzichten bijzonder artistiek proces.



:

Op You Tube zijn nog meer video's over Jan Wessendorp en zijn werk te vinden.



Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling




donderdag 29 oktober 2020

JAN WESSENDORP 80 JAAR




















EEN FELICITATIEGESPREK OVER VROEGER EN NU

In oktober dit jaar mocht Jan Wessendorp, tekenaar, graficus en interieurontwerper maar op de eerste plaats schilder, 80 jaar worden. Een uitgelezen moment hem terug te laten kijken op leven en loopbaan. Vaak vallen die bij hem samen.

Door Albert Hagenaars. Onderstaand artikel verscheen eerder, in oktober 2020, in Brabant Cultureel.


Alles begon, en meteen bovengemiddeld bepalend, ver van z’n huidige woonplaats Bergen op Zoom. Jan Wessendorp werd namelijk geboren in Soerabaya, waar hij als peuter met z’n moeder in een Japans interneringskamp terechtkwam. Na die uiterst moeilijke aanvang belandde hij via allerlei Nederlandse plaatsen, waarvan Den Haag verreweg de belangrijkste is, op de Brabantse Wal.




















Zelfportret, 1952



Inmiddels woont hij alweer zo'n 50 jaar in Bergen op Zoom. Hoe belandde hij hier? Al gauw ontrolt zich een boeiend verhaal want Jan Wessendorp kan dan wel vaak als een stil type overkomen, hij weet uit te pakken wanneer hij begeesterd raakt:

Na de middelbare school vond ik een vakantiebaan in de Jelgersma-kliniek, een psychiatrisch ziekenhuis in Oegstgeest. Ik knutselde en kleide met patiënten en dat beviel zo goed dat ze me vroegen er op parttime basis te blijven. Kort daarna begon mijn leven als kunstenaar, in Antwerpen, maar het gereis en gesjouw vormde al gauw een last. Ik wilde gebruik maken van de Contraprestatie en ontdekte dat een commissielid van die regeling, beeldhouwer Kees Keizer, in West-Brabant woonde. Die was bevriend met een psychiater van Vrederust in Halsteren. Daar wilde men creatieve therapie opzetten, parallel aan de al gebruikte arbeidstherapie. Ik solliciteerde en werd aangenomen. Samen met Kees Visser, therapeut op De Viersprong (een centrum gespecialiseerd in persoonlijkheid, gedrag en gezin, eveneens in Halsteren) ontwikkelde ik programma’s. Wij zagen ons als pioniers. Deze activiteiten en de zekerheid van de baan maakten dat ik naar Bergen op Zoom verhuisde, waar Halsteren tegenaan leunt.”

Gevraagd naar wat het therapeutische begeleiden van patiënten voor hem betekende, vertelt hij dat de psychiatrie hem trok omdat deze tak van wetenschap de relatie van oorzaak en werkingen bestudeert, waar hij persoonlijk ook al door gefascineerd was. Schilderen is voor hem het worstelen met impulsen, het toegankelijk worden voor impulsen. “Sommige moet je proberen te doven, andere juist stimuleren en die dan zo direct mogelijk toepassen in beeldend werk”. Hij is ervan overtuigd dat dit de waarachtigheid en beeldkracht versterkt.

Met verve vertelt hij over werken die niet zonder het begeleiden van patiënten zouden zijn ontstaan, bijvoorbeeld het portret van een zwak begaafd meisje met de naam Lenie. Hij kan nog geëmotioneerd raken wanneer hij verhaalt dat het schilderij tijdens een expositie veel protest veroorzaakte; hij zou de privacy van het meisje geschonden hebben door haar in al haar ontoereikendheid te tonen, terwijl hij juist had getracht het wezen van Lenie samen te laten vallen met de manier waarop hij haar doorgrondde.




















Lenie, 1972



Hij kan dus voordelen van de therapeutische activiteiten voor eigen werk noemen. Over de negatieve kanten wil hij kwijt: “In de creatief-therapeutische begeleiding ontstond natuurlijk een jargon, begrippen waar je andere behandelaars je inzichten en bevindingen mee kon overdragen. Dit web van denken en concluderen werkte in mijn eigen atelier remmend. Het was alsof ik in een gevangenis was komen te zitten. Ik wist ermee te moeten stoppen!

En consequent als hij is, stopte hij ook! Het legde hem, artistiek gesproken, geen windeieren. Na zijn vertrek kon hij enkele jaren inderdaad gebruik maken van de Contraprestatie. Het betekende ook dat hij meer Brabantse kunstenaars ontmoette. Door de confrontaties met hun werk probeerde hij nog intensiever een eigen weg te banen. In deze periode ook wist hij te bereiken dat hij meermaals aan de Brabant Biënnale deelnam. Dit groeiproces werd danig versterkt toen hij als docent Vlakke Vorm en Tekenen werd aangenomen op kunstacademie Sint-Joost in Breda. Dat beviel zo goed dat hij er tien jaar actief bleef.

De winst zat ’m vooral in het aanhoudend praten over opvattingen in de kunst, in het moeten nadenken daarover. Hij sprak voornamelijk over het vak, wat niet altijd goed overkwam.
Veel studenten voelden zich, mede door de onderlinge wedijver, gedwongen om ‘kunst’ te willen maken. Je kunt echter pas praten over visie en authenticiteit als het handwerk begrepen wordt en je dat daadwerkelijk beheerst. In de muziek is dat eenvoudiger te zien: visie en interpretatie komen pas aan bod wanneer je een instrument kunt bespelen.”
Hij kreeg langzaam maar zeker problemen door steeds gedachten te moeten formuleren om de beginners een perspectief te bieden in de doolhof die de kunst nu eenmaal is. Het voordeel werd een nadeel. “Het was een voortdurend beschikbaar stellen van mijn eigen ervaring en gedachtegoed. Dat hield in dat ik me constant naar buiten moest keren. Het theoretiseren begon problemen te geven in mijn eigen atelier; denken en willen zijn de grootste vijand van de kunst! Wanneer de ziel zich wil uiten in de kunst mag er geen theorie of gedachte tussen komen. Kunst verbeeldt het leven van de ziel. Essentieel is het doorléven van élk ogenblik.”




















De weg die wij gaan, 2008



Na zijn periode als leraar was Jan Wessendorp vooral actief als schilder. Tussendoor richtte hij zich op monumentaal werk. Zo voerde hij samen met Auke van de Heiden projecten uit, o.a. voor Stadspark Kijk in de Pot en voor een landmark ten behoeve van een afvalwaterpersleiding, was hij betrokken bij een modetentoonstelling in het Markiezenhof en ontwierp hij interieurs voor onder meer de Ontmoetingskerk en de Synagoge. Al deze opdrachten werden uitgevoerd in Bergen op Zoom, hoewel hij ook elders opereerde, bijvoorbeeld met de video-installatie ‘Waterspoor’ voor de tentoonstelling Branding de Zuiderwaterlinie bij de NBKS in Breda, eveneens met Van der Heide.
Vijf jaar geleden werd hem een grote overzichtstentoonstelling aangeboden in de voormalige suikerfabriek en munitieopslagplaats De Zeeland, kort voordat de betreffende ruimtes deel gingen uitmaken van het huidige winkelcentrum. “Dat was een hele onderneming, met de verschijning van een nieuwe monografie en ondersteunende activiteiten als een literaire middag, een mimevoorstelling, een vraaggesprek en een concert.”



















Verdrinken in licht, 2010



Het is duidelijk dat zijn loopbaan de nodige ups en downs kende. Wat was, in deze bijzondere maand terugkijkend, de vruchtbaarste periode? Hij aarzelt geen moment: “De eerste jaren dat ik bij Sint-Joost doceerde. Ik heb mij toen in alle opzichten binnenstebuiten gekeerd om te zien wat ik kon, wat ik moest doen. Alles in mij werd wakker geschud! En nu gebeurt wéér zoiets: het verhelderen van mijn positie en innerlijke mogelijkheden in het domein van de kunst.”

Nieuwe mogelijkheden ja. Een vraag naar verwachtingen mag in dit gesprek niet ontbreken. Komend voorjaar staat een tentoonstelling op het programma van Gallery Lukisan. Deze schouwplaats nestelde zich onlangs in een voormalige kerk in het Bergse havenkwartier, niet ver van zijn woonatelier, en promoot volgens de website en openingsexpositie kunst die met Indonesië te maken heeft. “Daar verheug ik me natuurlijk op. Maar, in het algemeen, weet je niet waar je uitkomt als je probeert je eigen weg te volgen. Elk moment op die weg is een afgeronde belevenis. Er is geen verlangen naar een mogelijk doel, geen programma. Elke gedachte, elke daad veroorzaakt de volgende stap. Ik wil echter geen Zen prediken. Dít is wat er werkelijk gebeurt. Ik wil toegewijd zijn aan m’n innerlijk ideaal. Ik kan mij meer dan ooit overgeven aan dit luisteren naar binnen en de gebeurtenissen van het leven leren begrijpen en doorvoelen als symbolen.”

Deze laatste uitspraken vormen al een passend einde voor ons gesprek. Toch geeft hij de voorkeur aan een ander slot, en wel een van Jan Wessendorp als dichter!
Hij heeft, als je tenminste naar de publicatie van diverse bundels in een kleine oplage kijkt, bestemd voor intimi, nooit veel ruchtbaarheid willen geven aan zijn poëzie maar acht ook dit genre voor hemzelf van essentieel belang. Onderstaand vers wil daar getuigenis van afleggen:


Geheim.
Ik ben aarde
maar ook weer niet
en geef mij heimelijk gewonnen
aan een onderaards verschiet

Maar dan weer vrij van aards gewicht
weet ik mij omsloten door een soeverein licht
maar ook weer niet.





















Zonder titel, 2016



:

Op You Tube zijn nog meer video's over Jan Wessendorp en zijn werk te vinden.




















Zonder titel, 2018



Dit vraaggesprek werd eerder, op 22 oktober 2020, gepubliceerd in Brabant Cultureel.


Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling




maandag 7 september 2020

ERIC WOBMA - Voortbewegen


FILM IN BOEK IN FILM

Door Albert Hagenaars






TER INTRODUCTIE
Wie enigszins bekend is met het filmwerk van Eric Wobma zal bij voorbaat weten dat hij zich ook als auteur niet met een jantje-van-leiden van een opgave af zal maken.
Wobma werd in 1962 geboren in Amsterdam, groeide op in Bergen op Zoom waar zijn vader twee bioscopen beheerde, zag van kindsbeen af onnoemelijk veel films wat zijn verbeeldingskracht danig versterkte, en rolde als vanzelf het vak in. Hij ontwikkelde zich van knechtje tot cineast en niet zonder succes. Zo won hij met de korte film ‘Mixed Bag’ in Amerika de eerste prijs in de rubriek Experimental, en met ‘Voor een dubbeltje’ de Grand Jury Prize, ook in de VS.
Hij maakte vele reizen, werkte ook aan buitenlandse producties mee, schreef literaire recensies, werkte bij Poëzie-uitgeverij WEL, doceerde aan diverse filmopleidingen en verdiepte zich in de wijncultuur, genoeg activiteiten kortom om tot een rijke ervaringswereld te komen waaruit hij, zowel in zijn filmproducties als, zoals nu blijkt, in literair werk, volop kan putten.

In 2019 namelijk verscheen zijn debuut ‘Voortbewegen’. Deze hoogst ongewone titel zet meteen de toon: verwacht van mij geen doorsneewerk! De belofte wordt ingelost want het boek bestaat uit vijf, onderling nog verspringende delen die verschillende registers kennen.

Het inleidende citaat is een regel van Frank O’Hara: “Roll on, reels of celluloid, as the great earth rolls on!” De dichter kan twee parallelle werkelijkheidsbelevingen bedoelen maar ook één die het resultaat is van samenvallen. En samenvallen is iets wat Eric Wobma in hoge mate fascineert!




Omslag naar een idee van Zyuli Wobma



LOPEN
Het eerste deel, ‘Lopen’ getiteld, brengt jeugdherinneringen, aan o.a. het destijds nog sterk katholieke zuiden van het land, het opgroeien in een woning boven één van de lokale bioscopen (een eeuwenoud gebouw met gangetjes, nissen en vergeten hoeken) en daarom ook aan aanpassingsproblemen, ervaringen die er geen twijfel over laten bestaan dat het hoofdpersonage behept is met nieuwsgierigheid en ondernemingsdrang wat tot vele verrassende perspectieven leidt. Wobma trakteert de lezer op krachtige en beeldende zinnen die niet van humor zijn gespeend:


Dat veranderde snel omdat de tienjarige daverend begon te lachen bij het horen van de wereldlijke naam van de Heilige: Peter Kanis. Dat ging je niet menen! Iedereen wist toch dat kanis het Amsterdamse woord voor kop was. De borstel raakte hem hard op zijn hoofd en stremde zijn gelach. In zijn daarop volgende woede ontsnapte hem een knallende vloek maar dat was niet zo erg want vloeken mocht weliswaar niet van zijn ouders maar zijn moeder zei er dan altijd bij dat ‘godverdomme’ geen vloeken was. Waarschijnlijk omdat ze het zelf regelmatig gebruikte.


STROMEN
In Deel 2 is het lopen, althans in de titel, overgegaan in ‘Stromen’, wat symbolisch goed past en tevens naar het slotdeel verwijst. Dit hoofdstuk kan net als de andere desgewenst als zelfstandig werkje worden gelezen. Het behandelt, bijna als monologue interieur, het leven van een teruggetrokken zonderling in een grote stad. Er is sprake van boulevards, wat aan Parijs doet denken, de stad waar de auteur blijkens berichten op internet een tijdlang woonde.
Ook opvallend is de nog minutieuzer geworden wijze van beschrijven. Meteen al de eerste regels drukken je met je neus op details, op dingen waar je dagelijks achteloos aan voorbij gaat.


Het is de sport om de oranje oplichtende schakelaars niet aan te klikken en in het duister maar zonder te tasten de trappen af te dalen. Elke dag weer ontdekken hoever het licht door de geopende voordeur naar binnen dringt, op welke etage het begint te schemeren, vanaf welke trede het grijs een beetje kleur begint toe te laten. Op zolder is het in ieder geval pikkedonker als hij de deur van zijn kamer achter zich dicht heeft getrokken.


En op die wijze schrijft Wobma nog bladzijdes voort. Je kunt je afvragen wie als alleswetende verteller aan het woord is: een romancier of een scenarioschrijver. Beiden hebben in elk geval de blik van een regisseur.


PRANGEN
Niet veel mensen zullen de betekenis van het archaïsch overkomende ‘prangen’ kennen, dat rond 1400 voor het eerst voorkwam. Het is de titel van deel drie. Het houdt verschillende betekenissen in en die kunnen, dat heeft Wobma goed overdacht, met gemak passend gemaakt worden. Een greep uit het overzicht dat Encyclo.nl geeft: knellen, beknellen, benauwen, persen, klemmen, dringen en drukken. De sfeer die deze inhoudelijk samenhangende betekenissen oproepen is bepalend voor dit deel, dat in de vorm van een bedrijfsloods grotendeels één beperkte ruimte kent. Van de weeromstuit wint dan de buitenwereld, of wat daarvan waargenomen kan worden, aan belang. En daar gebeurt meer dan binnen.
Omdat het allereerste woord van het hoofdstuk “Havenstad” is, gevolgd door een punt, komen volgens Woorden.org nog de volgende maritieme duidingen in beeld: “bij harde wind onder zeil blijven en zo dicht mogelijk aan de wind sturen”. In uitbreidende zin: “zoo veel zeil voeren, als het schip kan, als men digt bij den wind zeilt, om eenen sterkeren vijand te ontkomen.”
Waarom sleep ik er die extra betekenis van vijandschap nog bij? Welnu, ten eerste beschrijft Wobma vogels, die een alomtegenwoordige betekenis toebedeeld hebben gekregen en constant door het hoofdpersonage geobserveerd, zelfs gezocht worden. De belangrijkste zijn eenden, meeuwen, duiven, kraaien en buizerds. En dat zijn niet allemaal lieverdjes:


"Niet één. Er is niet één duif te bekennen op het stationsplein. Misschien iets verder door. Ook niks. Wel een kraai. Op de pui. Loerend. Ik zag hem meteen. Hij mij ook. Wegwezen hier. Op dat grote plein bij de Chinese buurt zitten normaliter ook veel duiven. Daar eens kijken. Ze moeten toch ergens zijn. Vlug, sneller.
De kraai rukt echt op. Maar ongezien. Drukt opponenten weg. Zonder veldslagen. Enkel door te pronken met hun aantal. Hun organisatie. Hun geslepenheid. Allemaal Napoleonnetjes.
Onverwachte troepenmanoeuvres, tactisch steekspel. De oorlog psychologisch al gewonnen, voor het daadwerkelijk tot schermutselingen heeft kunnen komen.
"



Ten tweede refereert Wobma hier, haast onvermijdelijk, aan de film ‘Birds’ van the master of suspense, Sir Alfred Hitchcock, waarin vogels steeds vijandiger en gevaarlijker worden, mensen aanvallen, een terreur vormen.




Ten derde verwijst hij vooruit naar deel 5, dat stijf staat van vijandigheden. Mensen, slachtoffers én daders, hebben daar de rol van de vogels overgenomen en ditmaal mét een hoop geweld.

Qua perspectief is het hij-personage van de eerste twee delen verschoven naar een ik maar de koele, als een camera registrerende blik is gebleven. 'Voortbewegen' is een bont samengestelde compositie maar de aanhoudend scherpe weergave vol gedetailleerde observaties vormt een succesvol bindmiddel.

Verrassend, maar het komt na alle aandacht voor onze gevederde vrinden/vijanden niet uit de lucht vallen, is de opname van de laatste twee van drie strofen van het gedicht ‘Die Krähe’ van Wilhelm Müller. Omdat Wobma zo in de weer is met verwijzingen en symbolen, kan het geen kwaad te vermelden dat genoemd gedicht door Schubert als 15e tekst werd opgenomen in diens ‘Winterreise’.

Er bestaan veel theorieën over de bedoeling van dit populaire muziekstuk. Volgens de meeste wroeters staat de reis voor de zoektocht van de mens naar zichzelf. Anderen, met name Wolfgang Hufschmidt, gaan uit van politiek-maatschappelijke kritiek. In hoeverre zoiets voor Wobma meespeelt is aan de interpretatie van de lezer, zeker afgemeten aan alles wat niet in deze bespreking past.


Krähe, wunderliches Tier,
Willst mich nicht verlassen?
Meinst wohl, bald als Beute hier
Meinen Leib zu fassen?

Nun, es wird nicht weit mehr geh’n
An dem Wanderstabe.
Krähe, lass mich endlich seh’n
Treue bis zum Grabe!


Wat in elk geval geen twijfel lijdt is het feit dat de drie motieven van dit poëziefragment ook sterk terugkomen in Wobma’s boek: namelijk 1) het belang van reizen en de vernieuwing die andere plekken steeds oproepen, tot nu toe Bergen op Zoom, Parijs en Amsterdam, 2) trouw, bij Wobma middels z’n personages aan het eigen streven, en dit niet in de laatste plaats gericht op zijn vak, zijn kunst, en 3) de dood, die later in het boek nog veel meer nadruk krijgt.


OMSLAAN
Het vierde deel heet ‘Omslaan’ en omslaan doet het hier, het boek! Dit deel is als kantelpunt zo kort dat het in z’n geheel overgenomen kan worden:


Kabbelend gaat de weg naar huis, veilige haven. Het landschap kleurt van schaduw naar schemer, muziek zingt als een zucht. Het wordt rustiger op de weg.
De motor lijkt meer te fluisteren, de wielen met nog minder druk over de weg te glijden; het asfalt is als rimpelloos water.

Resteert het omslaan van de laatste pagina? Het voelde tot nu toe als een goed boek, al konden niet alle voetnoten bekoren.

Applaus schuurt het moment: een live-concert heeft weerklonken.



Dat omslaan gebeurt dus op meerdere manieren. Ten eerste van perspectief; de eerder optredende personages worden opzij geschoven ten gunste van de schrijver zelf. Ten tweede van de daarmee gepaard gaande overgang van stijl; de onpersoonlijk gerichte drang tot waarnemen wordt vervangen door poëtisch proza in een warme, persoonlijke sfeer, wat nog versterkt wordt door een indeling in strofen. Ten derde van omvang: waar deel één 48 pagina’s telt, deel twee 30 en deel drie 34, haalt het vierde nog geen halve bladzijde!

Ondanks de beperkte omvang is ‘Omslaan’ raadselachtig. Waarom namelijk slaat Wobma hier een andere weg in, verzinnebeeld door een autorit in een donkerder wordend landschap? Zou het trouwens niet méér voor de hand liggen dat het richting licht ging?
Waarom gaat het huiswaarts, terwijl in het voorafgaande de verblijfsplaatsen elkaar telkens afwisselden? Het zal geen toeval zijn dat thuis een “veilige haven” heet, dit in tegenstelling tot de haven van Amsterdam met haar “bescheten lantaarnpalen” en “kromme beslissingen”. Vooral de laatste opmerkingen van het citaat zijn merkwaardig. “Resteert het omslaan van de laatste pagina?” vraagt hij zich af, zonder helder te maken of hij met een laatste pagina die van deel drie bedoelt, de enige pagina van deel vier of de komende van deel vijf. “Tot nu toe” wijst op de eerste twee mogelijkheden. En waren er voetnoten in een vorige versie en zijn die, en zo ja waarom dan, weggehaald?

“Applaus schuurt” klinkt tegelijk positief én negatief. Applaus zal een op de autoradio klinkende bijval zijn maar waarom zou dat handengeklap schuren? Literair interpreterend sluit applaus eerder aan bij een tot nu toe goed lopend boek. Maar: een vertelling die blijft steken in de strofen van Müller ligt niet voor de hand omdat die poëzie juist zo’n mooi en passend slot vormt. Eerder moet je waarschijnlijk denken aan de onmogelijkheid om op dezelfde manier verder te gaan. Dat maakt begrijpelijk dat de schrijver het over een heel andere boeg wil gooien. En ja hoor, dat is precies wat-ie doet!

Je slaat de eerste en laatste bladzijde van ‘Omslaan’ om en belandt in het slotdeel ‘Brief van thuis’ waarmee je een tijdssprong maakt want zojuist was hij nog maar in invallende duisternis op weg naar huis. Het donker worden ondersteunt eventueel het niet goed meer kunnen zien.
Maar nóg een bladzijde verder belanden we bij de ondertitel ‘Het script - 7e versie’. Even achter de oren krabben want wat gebeurt hier ineens? Zitten we in de zoveelste versie van het boek dat we aan het lezen zijn? Gaan we een apart script openen, dat een vijfde deel is, waarvoor de onnodig geachte maar hier toch nadrukkelijk vermelde auteursnaam Eric Wobma pleit? Worden onze opgeroepen bespiegelingen opgevangen door het afgebeelde schilderij Narcissus, één van de meesterwerken van Caravaggio? Bedoelt Wobma dat de lezer te zeer verdiept is geraakt in zijn immers tot dan toe geslaagde boek, of moet nog maar eens herhaald worden dat hij er zelf in verstrikt is? Als lezer duizelt het je, temeer omdat ‘Brief van thuis’ daadwerkelijk een filmscript is, met een indeling in scènes, camera-aanwijzingen, fade-ins, NB’s en alle andere toeters en bellen die erbij horen! Deel vijf is met 64 bladzijden ook het verreweg langste deel van ‘Voortbewegen’. Nou, voort moeten we sowieso!







BRIEF VAN THUIS
Deel 5 speelt zich af in een verwoeste stad vol surreëel aandoende beelden die aan visioenen van Jheronimus Bosch doen denken en richt zich op twee personages, ten eerste de Shadow Man met, onafscheidelijk, een mitrailleur, en ten tweede een anonieme jonge vrouw die zich steeds belaagd voelt. Beiden komen om en om, maar niet regelmatig, in beeld en krijgen met elkaar te maken. Het zou het verhaal benadelen als ik hier vermeldde hóe die confrontatie gestalte krijgt. Wel kan alvast worden gezegd dat Wobma de lezer opnieuw met een verrassing om de oren slaat. De sfeer is die van uitzichtloosheid en aanhoudende dreiging. Daarom ook is dit het spannendste stuk van het boek. Pas aan het einde, aan het begin van de apotheose lost het onheil langzaam op om in z’n tegendeel “om te slaan”.

Een fragment uit dit script:


"-Sc.2, Ext./Nacht: Het panorama

Vanuit het raam waar de Shadow Man voor staat zien we de totale verwoesting van een stad, die door het zwakke licht van een forse maar niet volle maan wordt beschenen. Overal kabbelt en draaikolkt zwart water over ingestorte muren en ander puin. Hier en daar staan gebouwen als ruïnes nog overeind. Er zijn vuren in de achtergrond.
Alle gradaties van bruin, gemengd met zwart, worden beschenen door het apocalyptische licht. Andere kleuren zijn er niet
."


Wobma weet de ontluistering goed over te brengen, ook al had z’n beschrijving strakker en effectiever gekund. Wat is bijvoorbeeld precies een “forse maar niet volle maan”? Als hij bedoelt dat de maan opvallend groot overkomt, had hij het beter met dat woord kunnen noteren. Door de lezer na te laten denken over zijn woordkeuze, haalt hij vaart uit de beschrijving. Het brave woordje “kabbelt’ trekt effect weg van “draaikolkt”. En alleen “ruïnes” noemen is sterker dan “gebouwen als ruïnes”.

Op dezelfde pagina doet de schrijver de volgende onthulling:


De laatste titel is de naam van de film, en met het verschijnen van ‘BRIEF VAN THUIS’ klinkt het scheuren van papier, dat alle andere geluiden tot zwijgen brengt.

Met een harde schnitt gaan we naar de volgende scène:



De treurnis wordt behalve door de overstroming en vuren in de verte ook vertegenwoordigd door rondzwervende bendes zoals een groep met kettingen en pijpen bewapende punkers op een vlot van oliedrums en ander afval, dat ook een stereo-installatie torst. Het scenario noemt hen “ruiters van de Apocalyps”. En een paar bladzijden verder voert de auteur een catamaran op, bemand door “goths” die ook al geen lieverdjes zijn getuige hun “messen, machetes en handgemaakte speren.”

Andere passanten zijn dan nog plunderaars, een versteende kruideniersvrouw met opengesperde ogen en mond, een verwarde oude man aan een raam zonder glas die de jonge vrouw aanvalt wanneer ze probeert hem te redden, en een religieus doorgeschoten dominee. Ook lijken en ratten ontbreken niet. Deze verschijningen zijn even zovele mogelijkheden voor Wobma om beeldend eens flink uit te halen. Dat doet hij goed, maar soms te goed, bijvoorbeeld in:


Ze merkt pas laat dat de kamer begint te trillen, tot het zo heftig is dat het bureau en de stoel verschuiven. De kast kraakt. De rugzak die in een hoek gepropt staat, glijdt onderuit. Tegelijkertijd zwlt buiten een nauwelijks te plaatsen geluid aan. Een grommend geborrel. Het trillen van de kamer is overgegaan in schudden. Zelfs de kast verschuift. Het onbekende geluid groeit uit tot woedend gebulder.


Zeker die slotwoorden zijn er te veel aan. Een typisch geval van overkill.

Het einde is ook weer verrassend; het boek eindigt met een foto, die door de laatste woorden als volgt wordt aangekondigd:


We zien steeds duidelijker dat het ’t Ossuarium van Navarin is, enig herkenbare plek in een eindeloos meer, het WW1 monument en knekelhuis voor meer dan tienduizend onbekende soldaten.







De foto toont overigens het indrukwekkende gebouw omgeven door gras. Maar met een beetje fantasie …
En fantasie is een voorwaarde voor de lezer, niet alleen om de bonte taferelen te beleven maar ook om de delen van het boek op een zinvolle wijze met elkaar te verbinden, desgewenst als redelijk autonome stukken. De schrijver heeft genoeg voorzetten gegeven om hierbij niet gebonden te zijn aan één specifieke benadering.


CONCLUSIE
Zoals verwacht mocht worden, heeft Eric Wobma niet willen debuteren met een eenvoudige verhalenbundel of roman. Hij is van meet af aan de uitdaging aangegaan om een boek te publiceren dat net zo’n gelaagdheid kent als z’n filmwerk, met een minstens zo grote rol voor zijn expressieve zeggingskracht en symboliek.
Hij is erin geslaagd met een eersteling op de proppen te komen waarin je lang over de innerlijke ontwikkeling van de personages en de spaarzame uiterlijke gebeurtenissen na kunt denken en hoe die zich tot elkaar verhouden. De wijze van registreren is overduidelijk schatplichtig aan zijn lange loopbaan als breed ervaren filmman, wat z’n roman een meerwaarde geeft. Bij matiging van de beeldspraak hier en daar zou het resultaat nog indringender zijn geweest dan het al is.
Het boek laat zich vanwege het grillige spel met registers niet één twee drie wegzetten in één bepaald genre. Je kunt het zien als een Bildungsroman, een scenario, een verhaal in een verhaal, een film in een film, een verslag van hoe een film tot stand komt, gezien tenminste vanuit het perspectief van de maker inclusief diens voorgeschiedenis enzovoort…enzovoort.
Feit is dat 'Voortbewegen' een bijzonder boek is geworden, een uitgave die het verdient, dubbel en dwars als debuut, om op nog weer andere manieren te worden besproken!



ERIC WOBMA; ‘Voortbewegen’; 189 pagina’s; Prijs: € 15,00; Uitgeverij Boekindustrie; Veere/Velp; 2019; ISBN 9789492046383; NUR 320



Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

En zie ook:
Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling