donderdag 19 september 2024

BERT BEVERS - Bedekte Termen


TAALWEELDE EN BALLINGSKRACHT

Albert Hagenaars over 'Bedekte termen' van Bert Bevers


Een boek kan, los van de inhoud, opvallen door omslagontwerp en ook door afmetingen, heel klein of juist extra groot. ‘Bedekte termen’ van Bert Bevers doet dat echter op de eerste plaats door z’n gewicht. De keurig verzorgde uitgave weegt bijna 1 kilo en dat heeft vooral te maken met de keuze van de dichter om maar liefst 366 verzen, elk op een eigen pagina, op te nemen! Bloemlezingen malen daar niet om maar separate bundels van één dichter halen zo’n aantal vrijwel nooit!
Wat is hier aan de hand? De dichter aspireerde voor elke dag van het jaar een gedicht te maken. En alsof het aantal van een regulier jaar nog niet genoeg was, maakte hij er maar meteen een schrikkeljaar van.

De gedichten staan met hun titel op alfabetische volgorde maar dat heb je niet meteen in de gaten want het eerste gedicht heet ‘Aanvang’ en opent met de vraag “Waaraan zou mijn moeder gedacht hebben / toen ze mij voor de eerste keer de borst had / gereikt?” Het tweede, ‘Aarding’, behelst evenwel geen herinneringen aan de kleutertijd of puberavonturen. Het blok papier eindigt met elf gedichten waarvan de titel met een Z begint. ‘Zuivering’ is de hekkensluiter maar wordt gevolgd door, ook niet bepaald terughoudend, vijf motto’s van achtereenvolgens Rainer Maria Rilke, Chief Seattle, Roger Nupie, Marcel Obiak en A.A. Milne. Hoewel die elk op een iets andere wijze naar het aspect tijd verwijzen, lopen ze elkaar voor de voeten; één motto zou meer effect sorteren. Ik zou dan gaan voor: “But it isn’t easy”, said Pooh. “Because Poetry and Hums aren’t things which you get, they’re things which get you. And all you can do is to go where they can find you.” aldus Milne.
Duidelijk is dat tijd en ruimte de grootste rol spelen. Voor zover er relaties tussen buurgedichten zijn te ontdekken op het niveau van aanvullende thema’s -ik noem dood, natuur, geschiedenis, geloof en de taal zelf- komen die geheel voor rekening van de afnemer. Die kan met gemak een willekeurig traject bepalen. En dat levert lust op; bladeren in zo’n voluptueuze publicatie geeft een spannender ervaring dan in een iel uitgaafje.

Bevers heeft werkelijk élk gedicht de vorm van drie strofen van twee regels gegeven. Dat moet je maar durven!
Het is verbazingwekkend hoeveel verschillen hij in dit kader nog weet te realiseren. Je zou verwachten dat het al gauw saai wordt maar niets is minder waar! En dit heeft alles te maken met 1) de variatie aan onderwerpen, 2) de veelheid aan enjambementen, 3) de behoefte aan een afwijkende woordschikking, 4) talrijke voorbeelden van een hoogst originele beeldspraak, waarbij hij geen gedicht oversloeg.

Het eerste punt zorgt voor een grote mate van inhoudelijke zelfstandigheid per vers. Alhoewel, dit is niet helemaal waar! De uitspraak wekt althans verkeerde verwachtingen. Het is namelijk niet zo dat elk gedicht qua autonomie een overtuigende eenheid vormt.

Het tweede punt, de talrijke enjambementen, die voor (door)stroming en een grillige melodie zorgen, kappen niet alleen regels onverwacht af maar onderbreken regelmatig ook de vertelling, bewerkstelligen de overgang naar wat een andere verhaallijn lijkt.
En zo’n breuk geeft de dichter de mogelijkheid een tegenstelling uit te werken, een vraag te stellen of commentaar te geven. Dat geeft de woordweefsels wel een grote mate aan wendbaarheid, niet alleen muzikaal maar vooral ook inhoudelijk. Een voordeel is dus meer dynamiek, interactie, een nadeel de kans op verbrokkeling.

Wat punt 3 betreft: ik ben het niet eens met collega-criticus Jace van de Ven die in Brabant Literair Bevers verwijt zoveel bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden te gebruiken dat ze zijn poëzie zwaar maken. Niet dat de dichter vies is van deze grammaticale functies maar vergeleken met zijn drang om woorden en woordgroepen een ongebruikelijke plaatsing in de zin te geven, spelen ze tóch de tweede viool. In het algemeen zijn de gedichten wel zwaar, voor de meeste lezers tenminste en soms zelfs nog voor de harde kern van poëziefanaten, maar dwingen ze hiermee wél een optimaal scherpe leeshouding af. Bevers heeft zich aantoonbaar ingespannen, zal jaren aan z’n lyrische krachttoer hebben gewerkt, waarom zou hij niet een soortgelijke inzet van de lezer mogen verwachten?

Het vierde punt, de beeldspraak, vormt een van de sterke punten van de verzameling, wat mij betreft verreweg het sterkste! Ik citeer enkele fragmenten die me om uiteenlopende redenen troffen en daarom langzamer deden lezen, en herlezen:



Alles blijft duren voor wie langzaam denkt.
blz. 15


De zware stilte van open vensters is gevaarlijk voor meisjes en voor rozen.
blz. 21


Boom na boom wordt duidelijker wat bos nu eigenlijk bedoelt.
blz. 24


Het lijkt alsof naarmate alles ouder wordt ik / jonger blijf.
blz. 57


…water dat soms schaamteloos lijkt te rijmen met geklater?
blz. 83 (dubbelzinnig want rijmt op klank én hoedanigheid)


Wie wat vergeet die heeft wat.
blz. 85


Ontroering mag lange bogen.
blz. 114


Vreugde is zelden een vergissing.
blz. 123


Uit wat anders dan letters / bestaat toch wat gij leest?
blz. 124


Soms worden de beelden nog versterkt door neologismen, ik citeer er slechts een handvol: herbergschemer; vierklauwens; hielgelik; droombreuk; kortwoonst.





















Opgewarmd? Dan nu een integraal gedicht, eentje waarin de uitwerking van ‘de boodschap’ wel degelijk gewaarborgd is.



De bidder van Larsa

Welke aanroeping rust daar voor eeuwig in
uw mond van goud, prevelaar uit gindse tijd?

Weet je dat je knieval voor immer duren zal,
je geen woorden voor later na gaat laten?

Je verzwijgt wat je niet wilt zeggen, spiegelt je
aan de binnenkant van een masker. Trage zege.



Larsa moest ik opzoeken. De naam verwijst naar een stad in Babylonië, mogelijk het in Genesis genoemde Ellasar, plaats van aanbidding ook van een zonnegod. In het Louvre bevindt zich een votiefbeeldje met de aanduiding ‘L’adorateur de Larsa’. De figuur heeft een gouden gezicht en dito handen, wat “uw mond van goud” verklaart. Ook “prevelaar uit gindse tijden” en “knieval voor immer” passen bij de voorstelling.






















In hoeverre dit een níeuw product is, laat ik aan de lezer want in Bevers’ bundel ‘Onaangepaste tijden’ (Doorgeverij Zinderend, Bergen op Zoom, 2006) staat een langere versie. Ondanks de bewerking is de focus zichtbaar gebleven, kijk maar:



De bidder van Larsa

Bij het beeld in het Louvre

Welke aanroeping rust daar voor eeuwig
in uw mond van goud, prevelaar uit gindse tijd?

“Bent u daar, Oetoe? Hammoerapi hier. Hoogmoed
weiger ik te kennen, daarvan komt toch slechts kwaad

bloed. Maar soms moet ik wegen wijzen die men
liever mijdt, of de vochtige kant van water. Zegen

als het u belieft mijn worp naar verre oorden.”?
Knieval voor immer, geen woorden voor later.

Verzwijgen wat je niet wilt zeggen is je spiegelen
aan de binnenkant van een masker, trage zege.



Hoewel de lange versie meer referenties bevat en daarom inhoudelijk interessanter genoemd mag worden, kent de korte dankzij de contracties, zoals het schrappen van de subtitel, meer suggestie en poëtische ballingskracht en daar gaat het om, móet het om gaan! We zien hier een aanzienlijke verbetering.

Je kunt in het streven naar essentie doorschieten. Bevers heeft ook teksten met een hoger abstractieniveau en een meer doorwrochte zegging opgenomen, waarin de woorden botsen en de beelden elkaars uitstraling hinderen; waarin anders gezegd zowel woorden als verwijzingen elkaar vliegen afvangen. Een duidelijk voorbeeld:



Eerbied

Een richtsnoer voor betekenis door afgestofte
wrok bezien is het ongeduld waarmee winter

met tengere pasjes wenkt. Zonder aarzeling
noteerde ik dit omdat ik weet dat wie schuw

van barse dageraden denkt af te kunnen
komen de geur van nevel niet meer kent.



Gedichten die naar hun eigen diepste wezen of een clou reiken, kennen niet zelden een kale, zelfs uitgebeende zegging en dat wordt nogal eens als kenmerkend voor noordelijke of Hollandse poëzie gezien, waar je de woordgierige Jan Arends en Jules Deelder als afgevaardigden van kunt beschouwen. Daar tegenover zouden dan gulle, Vlaamse dichters als Karel van de Woestijne en de vroege Hugo Claus staan. Dat deze toch al wankele stelling hoogstens in de meest algemene zin geponeerd kan worden, bewijst het werk van ‘barokke’ dichters Lucebert en H.H. ter Balkt en, aan de andere kant van het spectrum én de staatkundige grens, minimalisten als Claude van de Berge en Roland Jooris.
Ik haal deze schijnbare tegenstelling aan omdat Bert Bevers mijns inziens beide tendensen juist probeert te verenigen: zoeken naar kern(en) maar dan wél met gebruik van een weelderige taal! Dat duidt wellicht op zijn deels Zeeuwse, deels Brabantse afkomst. Hij werkt haast modulair, dat wil zeggen, in veel van z’n gedichten schuilen kleinere verzen die na enig geknutsel ook separaat door het poëtische leven kunnen gaan. In ‘Eerbied’ bijvoorbeeld ontdek ik er twee. Het eerste luidt dan:



Een richtsnoer voor betekenis
door afgestofte wrok bezien

is het ongeduld
waarmee winter

met tengere pasjes
wenkt.



De uitwerking hiervan, ik bedoel het potentieel twééde vers, berust dankzij het voegwoord op een causaal verband. Hier nog een poging:



Ik weet
dat wie schuw

van barse dageraden
denkt af te kunnen komen

de geur van nevel niet meer kent.



Dit heeft als consequentie dat het middenstuk van het geheel aan belang inboet. Dat mag; zonder cement geen solide muur!

VEELZEGGENDE OMSLAG
Een ander vers dat ik in volle glorie wil presenteren heet ‘Cour’. Ik kies het omdat het goed bij de omslag past, dat wil zeggen vooral bij de sfeer en symboliek daarvan.
We zien een pakweg een eeuw geleden genomen foto (maker onbekend) van een stadsbeeld. Het gaat om de Leopoldplaats in Antwerpen, vanwege de nevel vaag weergegeven maar toch voldoende herkenbaar dankzij het ruiterstandbeeld van Leopold I en de tweelingtorens van de Sint-Joriskerk. Het is rustig op straat, er zijn bijvoorbeeld nog nergens ‘automobielen’ te zien maar de weinige passanten zijn wel in beweging, lopen in alle richtingen, behalve één figuur. Tegen de rand van de foto staat een man met pet op en handen in de zakken voor zich uit te staren. Is hij diep in gedachten of observeert hij juist of wacht hij op iemand, op iets? Het maakt niet uit want alle mogelijkheden passen bij het gedicht:






















Cour

Brieven zweven gangen in vol leugens zonder
wonden, op iedere verdieping. Zicht daarop

vanaf de koele cour. Binnen zeggen spiegels:
geen mens. Naar buiten wordt niet gekeken.

We wachten allemaal op iets. Zwijgend gaat
er een ochtend komen om nimmer te vergeten.



Van brieven en gangen is op de afbeelding geen sprake, van een cour evenmin, tenzij Bevers ermee naar een innerlijke ruimte verwijst. En de zin “Naar buiten wordt niet gekeken” is in tegenspraak met wat we zien. Een weerkaatsing heeft de ontwerper van de omslag, Marc Kerkhofs volgens het colofon, echter wél bereikt. Op de achterkant staat namelijk dezelfde foto maar nu gespiegeld. De pettendrager, marginaal gepositioneerd maar duidelijker in beeld dan de andere personages, kijkt nu dus in tegenovergestelde richting. Beide onbestemde blikvelden vallen samen op de dikke rug, waar precies in het midden een ranke toren met dubbele ui zich verheft.

Ik verlos me even van wat associaties: staat de tweevoudig weergegeven solitaire man symbool voor de dichter? Wil Bevers de dubbele wereld van de dichter ermee aantonen: die van de dagelijkse wereld van beslommeringen enerzijds en de literaire, het domein van fantasieën, veronderstellingen en vragen anderzijds? Ik geloof het niet want hij betrekt net als in vroeger werk juist ook dagelijkse, ogenschijnlijk weinigzeggende fragmenten in z’n strofen, ditmaal “Soms denk ik hier wel minutenlang aan niets” (blz. 232); “Soms kaartten we samen bij een pintje (blz. 271); “Ik zie een vrouw de was ophangen” (blz. 286).
En is het toeval dat de hoog te paard gezeten vorst precies de andere kant op kijkt dan de beschouwer? Is dat een hint voor de tegendraadsheid van de dichter, die volgens Bevers wars moet zijn van uiterlijk vertoon als macht en praal? Verbindt hij ‘de man alleen’ met het subject ‘we’, de lezers? Of met ons allemaal? Is de dichter dan een verhevigde uitdrukking van een collectief verhaal?
En zo kan ik nog wel even doorgaan.
Nee, één opmerking nog, te mooi om niet op te dissen: wie als ondergetekende af en toe Bevers’ website bezoekt, ziet op de welkomstpagina de dichter half uit het raam van waarschijnlijk zijn woonst leunen tegen een achtergrond die precies hetzelfde panorama van de Leopoldplaats toont! Dit pleit voor een ideële samenval van de twee.



















Ook in ‘Cour’ lopen regels dóór, garanderen de enjambementen dat er een vloeiende beweging ontstaat die je dóór doet lezen, wat versterkt wordt door de snelle, filmisch overkomende perspectiefwisselingen: een binnenplaats, een gang, een verdieping, spiegels, het contrast binnen-buiten…en een nadering.
In dit verband is het relevant om te wijzen op de bundel ‘De Nadering’, die Bevers al in 1982 uitbracht. En, nu we toch hier aanbeland zijn, kijk eens naar andere titels van hem als ‘Afglans’, ‘Eigen terrein’, ‘In de buurt van de wereld’, ‘Herinneringen van een souffleur’, ‘Onaangepaste tijden’, ‘Hortus conclusus’, ‘Lambertus van Sint-Omaars beschrijft de wereld’. ‘Bedekte termen’ past goed in dit rijtje.
Wat hebben deze namen gemeen? Ik zie een nadruk op opnieuw tijdsverloop en ruimte, maar ook op afstand en afweer, een zekere ‘indirectheid’, aanleiding genoeg om deze overeenkomsten nog eens uit te diepen.

CONCLUSIE
Bert Bevers heeft een ambitieuze bundel samengesteld, een boek dat bol staat van de taalvondsten en verrassende gedachten. Het bevat z’n tot nu toe meest interessante en experimentele poëzie, en is wat mij betreft een van de toppers van het jaar van verschijnen!

Maar daarom hoeft het nog niet zíjn beste prestatie te zijn. Het is de bewondering voor vooral de helderheid van enkele vroegere bundels van hem die me dit influistert. Ben ik wellicht een te traditioneel ingestelde lezer (geworden)? Dat geloof ik niet, ik ben er namelijk nog steeds gek op om verrast te worden, op experimentele wijze of niet, en, laten we wel wezen, verrassen doet Bevers volop, in élk van z’n 366 verzen! Maar ik ben er tegelijk van overtuigd dat sommige oudere bundels, naar verhouding (ik herhaal, naar verhouding) méér in z’n geheel geslaagde gedichten bevatten dan ‘Bedekte Termen’.

Buiten kijf staat dat iedereen met een passie voor poëzie zich tot in lengte van jaren, bij voorkeur met grote regelmaat, kan verlustigen aan de onbedekte talige en beeldende rijkdom van dit even uitnodigende als uitdagende boek, plus aan een ééns in de vier jaar zelf te kiezen bonus!
Als eerste toegift voor mezelf legde ik alvast beslag op een prachtig, grotendeels eerder verschenen verdwijningsvers. Ik heb niet voor niets op het huidige schrikkeljaar gewacht!



De stervende Germanicus

Omgeven door getrouwen sterft Germanicus. Men
rouwt reeds voor de laatste adem zijn huidig lijf de

rust geeft. Nog even in dit leven voelt hij zich dan
ook eenzamer dan ooit, als Capreae in de zee. Hij

denkt aan sperwers over velden. Zijn ogen tekenen
wegen in de lucht die wij nimmer volgen kunnen.



Mogen de zinnen en beelden van ‘Bedekte termen’ ook onbekende wegen volgen, niet in de lucht maar in de hoofden en de harten van voldoende nieuwsgierige lezers…



BEDEKTE TERMEN; Bert Bevers; Uitgeverij Stabilitas loci; Antwerpen; 2023; 400 pagina’s, binnenwerk Hostwriters; ISBN: 9798397503037.
Voor meer informatie: https://www.amazon.nl/Bedekte-termen-gedichten-Bert-Bevers/dp/B0C8QW1G9N



Augustus-september 2024



Zie ook:

www.alberthagenaars.nl

Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling



Geen opmerkingen:

Een reactie posten