donderdag 23 december 2010

CATHARINA BOER - Heuvels en rivieren



EEN DIEPER STROOMGEBIED

Over ‘Heuvels en rivieren’ van Catharina Boer

Heuvels en rivieren? Wie enigszins bekend is met de poëzie van Catharina Boer en dan vooral met de gedichten van haar laatste bundels, weet dat deze benaming niet de bedoeling zal hebben om oneffenheden in het landschap of waterstromen te beschrijven of bezingen. Boer zoekt het liever dieper, buit gretig de betekenis van woorden uit, vooral als die meervoudig is.

Omdat de uitgever me vertelde dat Boer, geboren in De Bilt, voor ogen had met deze bundel terug te kijken op haar jeugd en die in taal extra zin te geven, wordt op z’n minst de aanleiding van beide elementen van de titel al wel duidelijk. De betreffende provincie is namelijk niet gezegend met een paar bulten maar een heuse keten van zandgronden, de stuwwal van De Utrechtse Heuvelrug, die bij Amerongen bijna 70 meter bereikt. Hij is grotendeels bedekt met bossen maar er zijn ook heidevelden en plekken met stuifzand.
Wat het water aangaat; de hoogten worden omgeven door rivieren als de Neder-Rijn, de Grebbe en de Vecht en vlakbij zijn plassen en grote meren. Voeg daarbij de boeiende geschiedenis van dit ongewoon rijke landschap (de voor ons land oudste menselijke artefacten zijn hier gevonden) en je hebt alles wat het hartje van een dichter met een fascinatie voor plaats en tijd maar kan begeren!

Boer verbindt heuvels en water in een titel. Heuvel staat o.a. voor uitkijkpost, rivier voor het contrast tussen continuïteit en voortgang. Pas vanaf een hoge plaats zie je de rivier in die hoedanigheid het best. De combinatie is dus, mede gelet op het feit dat heuvels en rivieren elkaar vormen en bepalen, zeker zinvol,
Het lijkt daarom vreemd dat Boer haar tweeledig benoemde boek een compositie van drie delen gaf en, meer nog, dat ze in de tweede afdeling, toepasselijk ‘Reiziger door de tijd’ geheten, locaties in Griekenland, Indonesië en Ierland introduceert. De thema’s zijn echter niet nieuw of vreemd; ook hier domineren de constanten van Boer. En kijk, ook de belangrijke motieven van de eerste afdeling, die‘Rood en groen’ heet, als het water in allerlei vormen en, in een enkel geval, de heuvel, zijn present.
Mocht ze dit middendeel hebben aangebracht om de jeugdherinneringen te scheiden van de reflecties van latere bezoeken om te benadrukken dat de eerste levenservaringen een bepalende invloed op haar leven hebben, ongeacht waar zij zich bevindt, dan kunnen we spreken van een vruchtbare compositie.

Aan de hand van één gedicht uit elke afdeling wil ik enkele karakteristieken van de poëzie van deze verrassende dichteres in beeld brengen. De nadruk ligt achtereenvolgens op de grammaticale techniek, het vrouwelijk perspectief en de behandeling van de tijd.


Boer hanteert een bedrieglijk open taal zonder al te veel moeilijke woorden maar onder de beschrijvende laag schuurt en knarst het. Neem de allereerste strofe met haar treffende beeld als waarschuwing: Hoe // het tenslotte wijkt / schijnbaar oppervlak / beeld brekend water. Dat je de meeste gedichten van Boer niet in één keer vloeiend leest, heeft veel, zo niet alles, te maken met de grammaticale incongruentie waar zij zich willens en wetens van bedient. De zinsdelen mogen van haar niet altijd volgens de taalregels op elkaar aansluiten. Dat maakt haar poëzie minder voorspelbaar, verhoogt de raadselachtigheid en spanning.
In het derde gedicht, ‘Oude tuin’, zien we een daarmee verbonden stijlmiddel: de opname van een bij eerste lezing niet passende woordengroep: Niets dooft hier of valt, meevretende / worm onzichtbaar. Zo schrijf ik me / veilig. De worm lijkt aanvankelijk niets te maken te hebben met doven of vallen. Pas nadenken geeft dit woord z’n bestemming.
Een ander voorbeeld nog, ditmaal een oversprong, staat in het slot van het volgende, aan haar vader gewijde gedicht:

VUUR

Waar ik je zoek tussen de dingen
vader, vind ik je graag bij de haard,
waarin je roerde, gruis sloeg tot as
om te vertrappen op ons winters pad.

Je scheidde het goede, het vatte vlam,
rosse warmte hing om jou of je,
verhit, weer stronk en snoeihout kliefde,
even gebukt en afgewend.

In noeste ernst van de dagen
hield jij zo het seizoen in handen,
waarin alles groeide. Ook

na jouw verscheiden, je opging
verspreidde op de wind, blaas je
telkens gloed in mijn herinnering.


Je wilt iets lezen als: ‘waarin alles groeide, je opging, op de wind verspreid raakte’. Dat staat Boer echter niet toe. Ze plaatste er de, dankzij een punt, een hoofdletter en een komma verzelfstandigde bepaling ‘Ook na jouw verscheiden’ tussen. Bovendien blokkeert ze de eerste mogelijkheid met ‘blaas’ in plaats van ‘blaast’ en haalt ze dit woord tevens naar voren.
Reconstruerend, de verwachting te kunnen lezen: ‘het seizoen // waarin alles groeide, ook na jouw verscheiden, het seizoen waarin je opging, op de wind verspreid raakte, die telkens gloed in mijn herinnering blaast’ gaat onder in een ingenieuze constructie die het mogelijk maakt dat de wind de vader eerst verspreidt en vervolgens met hem samenvalt. Het gaat eigenlijk nog verder: de vader neemt de wind over, bepaalt richting en bestemming ervan, en wórdt aldus de wind. Einde en begin worden verbonden, wisselen elkaar af.
Dit is niet alleen een stout staaltje vakmanschap, dit is poëzie, dit is om preciezer te zijn een uitstekende demonstratie van de werking van poëzie. En de bundel staat vol met voorbeelden waarin grammatica en inhoud met elkaar op gespannen voet staan en elkaar desondanks versterken, vermeerderen.

Toch kan Boer ook subtieler te werk gaan. Om nog even bij dit gedicht te blijven; ‘roeren’, onlosmakelijk verbonden met ‘beroeren’, betekent ‘in beweging brengen’. Boer geeft het werkwoord zelfs de kracht mee van ‘tot leven brengen’. Zij roert net zo lang in de taal totdat rituelen die in onze cultuur met leven en dood samenhangen symbolisch extra geactiveerd worden. Vuur vernietigt maar verwarmt ook, houdt leven juist in stand. As is het enige dat uiteindelijk overblijft maar krijgt toch nog een nuttige functie, namelijk om houvast te geven op een winters pad. Zelfs als er geen sprake van een begrafenis is, verdwijnt de as bij haar in de aarde, in het onderhavige geval wordt de as er zelfs ingestampt! Er staat niet ‘het’ maar ‘ons’, en deze keuze geeft een sublimering aan, het levenspad van ieder.
Het klieven van hout is het doden van een levensvorm, zeker als het om een stronk (de basis) gaat maar ditzelfde hout is nodig voor de levenskracht van het vuur. Zo rijgt Boer betekenis na betekenis na betekenis aan het snoer van haar gedicht.


De motieven van het pad en cirkelgang komen terug in ‘Reiziger door de tijd’, de tweede afdeling. In het vers ‘Efeze’, dat mooi aansluit op gedichten als ‘Efeze’ (ja, ze schreef al eerder over die Griekse, nu in Turkije gesitueerde stad) en ‘Milete’ in de bundel ‘Verlaten Tafels’, is het een dwaalpad geworden: 'Op ons dwaalpad draaide het wiel / van de tijd. Wij lieten het marmer / voor wat het was, de bergen in / om een kerkje, enkele muren, / verminkt verhaal: verwoest eenmaal, / na era’s weer in ere, dan vergaan.'
Boer toont hier ook wat ze met klankovereenkomst aankan: dwaal-wiel-wat-was en era’s-ere (tussen drie maal ver-) staan niet op zich. Veel gedichten getuigen van muzikale weelde.
In deze alinea wil ik echter haar strategische keuze voor de vrouwelijke personages aanstippen. Wie haar vorige bundels erbij neemt, kan er niet omheen dat ze dat doet om de ondergeschoven rol van de vrouw door de tijd heen te hekelen en tegelijk de veelzijdigheid van het vrouwelijk vermogen te belichten. Ze kiest soms een belaagde machtige dame als farao Hatsjepsoet, maar in ‘Heuvels en rivieren’ spelers uit o.a. de mythologie (Aphrodite en Penelope), het Oude Testament (de vrouw van Lot, aan wie ze maar liefst vier verzen wijdt), de familie (haar eigen moeder en dochters), de kunstwereld (een kore) en, last but not least, uit de wereld van de verworpenen: de Haagse hoer Sien op wie Van Gogh -een van Boers favoriete schilders- zijn geile mededogen richtte.
Een van de meest traditionele en dus gemakkelijkst te lezen verzen in deze bundel heet ‘Deirdre’. Het is opgedragen aan Adriaan Roland Holst, wat niet vreemd is gezien diens decennia lang populaire novelle ‘Deidre en de zonen van Usnach’, die eerst in De Gids verscheen (in 1916) en vier jaar later als boek. De vertelling is een klassiek voorbeeld van het symbolisme, kondigt in de persoon van Deirdre het noodlot aan dat middels tal van intriges en het nodige wapengekletter tot de ondergang van een Iers rijk zal leiden. Het is tevens een vroege uiting van poëtisch proza.
Boer benadrukt dat Deirdre een ‘sídhe’ is. De volledige benaming moet luiden duine sídhe, waarmee een Keltisch sprookjeswezen bedoeld wordt, vergelijkbaar met een fee of elf. En dat is uiteraard een kolfje naar haar hand. Volgens één theorie leefden de daoine sídhe (meervoud) in Tir na Mban (het Vrouwenland) en dat past te mooi in dit fragment van de recensie om het niet te vermelden.

DEIRDRE

Voor Adriaan Roland Holst 1886-1976

Strijd, de steek om het gelijk,
sloeg ze af, die doodde haar
verlichte geest. De hoofdrol

schonk jij haar, niet om wetten
of bezwaren, maar om daden
uit haar droom. Zij –de sidhe,

weerloze waarde, die moest
verliezen, haar zuivere liefde
in ver voormaals zoekgeraakt-

weerspiegelt nog in golven, wit
als haar besneeuwde huid, haar
Ierse haar in flarden avondrood

en in jouw dichtersogen, die zagen
dat het bestaat een eigen taal
te scheppen van wat verloren ging.


Boer richt het woord niet tot Deirdre, met wie ze het gedicht inzet, maar tot haar Nederlandse herschepper. Bovendien drukt ze in de slotstrofe een stempel van haar eigen credo. Evenals in de bundel maakt ze in deze tekst dus een driestapsprong: Deirdre-dichter-novelle. Vrij vertaald: grondstof-producent-product. Maar deze drie samen worden ook nog verwerkt tot haar eigen bijdrage, dit gedicht dus, wat in het licht van ‘wat verloren ging’ een tweede artistieke overwinning oplevert. Dit mooie slot doet je bijna vergeten dat Boer een gevaarlijk spel speelt met clichés als ‘weerloze waarde’, ‘zuivere liefde’, ‘wit als haar besneeuwde huid’, ‘avondrood’ en ‘dichtersogen’. Maar als de moderne dichter letterlijk elk lexicaal register mag openen, bijvoorbeeld straattaal en begrippen uit de wetenschap hanteert, of archaïsche benamingen en een plechtstatige toon aanwendt, waarom zou hij dan ook niet spelen met woorden en beelden die eeuwenlang tot het vaste poëziepalet behoorden? De meningen hierover zullen verdeeld zijn maar in elk geval past de woordkeuze van Boer in met name dit gedicht.
Zou het trouwens toeval zijn dat ‘hoofdrol’ (óók samenstelling van hoofd en rollen) het woord is waarmee de eerste strofe afgesneden wordt? Waarschijnlijk niet als je in aanmerking neemt dat juist ervoor sprake is van ‘strijd’, ‘steek’ en ‘doodde’ en gevaar voor haar ‘verlichte geest’ ofwel het domein van een minder concrete maar daarom nog niet minder belangrijke wereld, namelijk die van het geloof in dromen, voorgevoelens en voorspellingen, eigenschappen die in de meeste culturen eerder toegekend worden aan vrouwen dan aan mannen. En juist hier is ook sprake van een geschenk. Nee, toeval lijkt uitgesloten.


In ‘Het gedroomde huis’, de laatste afdeling, komt zoals verwacht mag worden voornamelijk reflectie op het eigen bestaan aan bod. Niet voor niets heet het eerste gedicht hier ‘Terug’. Een belangrijk fragment uit dit gedicht is dan ook: 'Hier/ begon haar reis uit vroeger boeken / herschreven. Alles bewoog // onder haar huid…'En kijk, daar is het pad opnieuw, in ‘Foto van moeder’: 'Ik zet de solide eiken terug / langs ons pad en speur / weer de geur rond ons huis // van witte seringen en herken je / als rende ik rond, in zo’n flits / uit velen aan de lens ontsnapt.'Velen’ zal wel ‘vele’ moeten zijn maar doet ook als fout z’n werk, verdubbelt het perspectief.
Behalve de invloed van de vader en de moeder speelt het huis waar de dichteres opgroeide een belangrijke rol en eveneens haar toekomstige echtgenoot, die een plaats krijgt toebedeeld in het landschap waar de bundel z’n titel aan dankt:

UTRECHTS LANDSCHAP

voor mijn man Albert Baggermans

Wij deelden het idee
dat wij hier eeuwen eerder
waren, waar stroom en heuvels
samenkomen. Het woei aan

met het blonde zand, geheim,
iets uit verzonken dromen.
Je herkende plekken waar ik
zwierf als kind, het oude bos en

lager de rivier die langs sluis
en hof haar lied herhaalt. Daar
draalden we tot een lage zon
diffuus vanachter stammen

het water kuste. Bewaar beelden,
lief, die soms vervagen, het reële
tegenspreken, van die dag,
voordat we weer vergeten.


Wat een prachtig slot, ook hier weer, van een gedicht dat de meeste elementen van het concept van dit boek verenigt: de kracht van de idee; het samen laten komen van rivier en heuvels; het belang, opnieuw, van de wind als geleider; het onbewuste (dromen); het herkennen door de aangesproken geliefde van háár jeugdervaringen alsof het die van hemzelf betreft; de rivier als bestendig en verbindend element (met een dubbele betekenis voor ‘haar’); de behoefte aan essentie en waarheid en, tenslotte, de overheersende rol van de tijd.
Het is natuurlijk ook geen toeval dat het woord ‘sluis’ halverwege het vers opduikt, een passend motief voor een overgang, een chute, naar een stroomgebied met een ander verval.
Lager’, dat dit verschil in peil aankondigt, is daarom niet alleen geografisch te duiden maar zeker ook psychologisch.

Tijd functioneert in het gedicht op verrassend veel niveaus: eeuwen eerder; de kindertijd; de periode van elkaar leren kennen op de grens van de volwassenheid; het nu van de terugblik; het verschuivende heden van het gelezen wordende gedicht; maar óók de alweer teruggrijpende toekomst. Tijd verdeelt en laat verloren gaan maar bestendigt ook, en loopt in dit opzicht parallel aan de rivier.

Het is verwonderlijk te zien hoezeer Boer in staat is om met een handvol eenvoudige beelden een poëtisch universum op te roepen dat veel lezers aan zal sporen hun eigen ervaringen te toetsen en tegelijk ook de ware taalwroeters tevreden te stellen. Haar gedichten kun je vanwege de vernuftige verwevingen blijven lezen. Vaak flonkert er een nieuwe vondst, niet alleen binnen een gedicht maar tevens er tussen, en zelfs tussen de bundels.
‘Heuvels en rivieren’ is dermate rijk dat er gemakkelijk over elk gedicht vele pagina’s met leeservaringen te schrijven zijn. Haar taal, bundel na bundel conceptmatig gelooid en geverfd, is zowel krachtig als teder, een combinatie die nergens uit balans raakt; elk gedicht kent de trias poetica van beschrijving, beeldspraak en gedachten; en alle drie de afdelingen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Deze resumerende opsomming kan niet anders dan tot de conclusie leiden dat Catharina Boer, ooit zo onopvallend en bescheiden in de poëzie begonnen, zich een stem heeft aangemeten die het verdient gehoord te worden tot ver buiten het bereik van de kleine uitgeverijen die er een klankruimte aan wilden verlenen.
Gezien vanuit het door Boer zelf vaak gewenste vrouwelijke perspectief, aarzel ik niet haar een van de betere dichteressen van onze tijd te noemen.

‘HEUVELS EN RIVIEREN’; Catharina Boer; Demer Press; 2010; Inleiding van Thierry Deleu; ISBN: 978-1-4457-4518-3; 71 pagina’s; € 15,00.

De Verborgen Hoek, no. 9, 2010.
Zie voor honderden andere kritieken ook: www.alberthagenaars.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten